This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
C
Communicatie week 9 Herhaling
Slide 1 - Slide
Tijdens de communicatie met anderstaligen is de volgende aandachtspunt van belang:
A
Gebruik simpele woorden.
B
Praat met een zachte toon
C
Praat met een harde toon
D
Vertel het uitgebreid
Slide 2 - Quiz
Interne ruis: alle factoren die de communicatie van buitenaf verstoren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Een belangrijk aandachtspunt bij sensitieve responsiviteit is dat je kinderen structuur biedt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Decoderen is het geven van een betekenis aan een boodschap.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Welke van de onderstaande opties vallen onder de zes interactievaardigheden?
A
Begeleiden van interacties, ontwikkelingsstimulering, praten en uitleggen
B
Evocatieve interactie, persoonlijkheidsontwikkeling, zeggenschap en inspraak
C
Passende stimulans en herhaling, zelfstandigheid stimuleren, beslissend zijn
D
Respect voor autonomie, sensitieve responsiviteit, structureren en grenzen stellen
Slide 6 - Quiz
Op welke manier kan een pedagogische medewerker zich representatief opstellen binnen de kinderopvang? Benoem twee voorbeelden
Slide 7 - Open question
Wat wordt er verstaan onder het inhoudsniveau van de communicatie?
A
De inhoud van de boodschap
B
Het beïnvloeden van de zender
C
Het doel van de communicatie
D
Hoe de zender de boodschap ontvangt
Slide 8 - Quiz
Benoem 3 voorbeelden van een actieve luisterhouding.
Slide 9 - Open question
Boek lezen is.....
A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie
Slide 10 - Quiz
Het overdragen van informatie gaat vaak via een medium. Kies uit de media die kunnen zorgen voor het overdragen van informatie.
A
Alle drie
B
Televisie en gesprek
C
Whatsapp en e-mail
D
Gebarentaal
Slide 11 - Quiz
Feedback is het geven van een reactie op een boodschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Interpreteren betekent
A
Invullen
B
Luisteren
C
Hoe je de boodschap vertaalt.
D
Hoe je als zender de boodschap uitzendt.
Slide 13 - Quiz
Kubra, (PM’er) heeft hoofdpijn heeft en kan niet geconcentreerd naar het verhaal van haar collega luisteren. Tijdens het gesprek vraagt collega:’ wat vindt jij er van Kubra?’, waarop Kubra verbaasd reageert. Kubra had geen idee wat haar collega bedoelde. Hoe kan de collega Kubra feedback even?
Slide 14 - Open question
Emotionele besmetting
A
Spiegelen
B
Emoties tonen
C
Emoties overnemen
D
Inleven
Slide 15 - Quiz
Welke zinnen vallen onder troebele communicatie?
A
Jij luistert nooit naar mij!
B
Ik zou graag willen dat je naar me luistert
C
Dat heb je gezegd, ben je bang dat ik je niet begrijp?
D
Wist je dat je vaak doordramt?
Slide 16 - Quiz
Referentie kader: Hoe jij de wereld ziet en ervaart.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Hoe sluit je een gesprek af?
A
Alle 3 de punten.
B
Maak een samenvatting van het gesprek.
C
Feedback op gevoelsniveau
D
Kondig het einde aan.
Slide 18 - Quiz
Effectieve communicatie met kinderen, doe je door....
A
Vragen waarom een kind iets doet.
B
Het benoemen van het gevoel.
C
Je veroordeelt het kind voor zijn gedrag.
D
Je zegt op een directe manier wat een kind moet doen.
Slide 19 - Quiz
Interactie vaardigheden: Een kind huilt. Je troost hem. Dit is een voorbeeld van:
A
Respect voor de autonomie.
B
Praten en luisteren.
C
Begeleiden van interacties.
D
Sensitieve responsiviteit.
Slide 20 - Quiz
Je bent niet je gedachte. Wat betekend dit?
A
Wat je denkt is niet altijd de waarheid.
B
Je hoeft niet te handelen naar je gedachten.
C
Je persoonlijkheid sluit niet aan bij je uiterlijk.
D
?
Slide 21 - Quiz
360 graden feedback: Welke eigenschap was niet voor je?