Werkwoordspelling herhaling

Werkwoordspelling (herhaling)
4 november 2021 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling (herhaling)
4 november 2021 

Slide 1 - Slide

Welke lesdoelen? 
  • Ik kan benoemen wat een werkwoord is en kan deze herkennen in een zin. 
  • Ik kan in een tekst verschillende werkwoorden onderstrepen.
  • Ik herken de persoonsvorm tegenwoordige tijd, persoonsvorm verleden tijd, infinitief en het voltooid deelwoord. 
  • Ik kan de bovengenoemde werkwoorden foutloos spellen.
  • Ik verzin zelf een dictee met tien zinnen voor een klasgenoot met de begrippen persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief.

Slide 2 - Slide

Planning
  1. Wat is je gevoel? 
  2. Uitleg: persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief 
  3. Aan de slag!: opdrachten Reader 
  4. Afsluiten

Slide 3 - Slide

Ik weet al hoe ik de persoonsvorm , voltooid deelwoord en de infinitief goed schrijf.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

De persoonsvorm 
(tegenwoordige tijd) 
DE REGEL
Ik: stam
Hij/zij/het: stam +t (iemand anders dan 'ik')
Meervoud: hele werkwoord (infinitief) 

Tip: denk aan 'smurfen'

Stam = hele werkwoord - en 
Voorbeeld: lopen = lop- OF geloven = gelov 

Slide 5 - Slide

Die kat krabt meteen als je haar ___ (aaien)

Slide 6 - Open question

Ik ___ (juichen) voor mijn favoriete voetbalclub!

Slide 7 - Open question

De persoonsvorm 
(verleden tijd) 
Zwak werkwoord: de stam blijft hetzelfde 

DE REGEL ZWAKKE WERKWOORDEN
Enkelvoud: stam + te OF stam +de 
Meervoud: stam + ten OF stam +den 

'T SEXY FOKSCHAAP
Ja? = +te/ten
Nee? = +de/den

Slide 8 - Slide

Ik ___ (willen) vorig jaar zoo graag een nieuwe iPhone.

Slide 9 - Open question

De politie ___ (vermoeden) dat er sprake was van een misdrijf.

Slide 10 - Open question

De persoonsvorm 
(verleden tijd) 
Sterk werkwoord: de stam verandert 

'Het werkwoord is sterk genoeg om te veranderen!'
Let op! Dit zijn 'weetwoorden' ; er is geen regel 

Voorbeelden
Ik loop -> ik liep, zij liep,  wij liepen
Ik ga -> ik ging, zij ging, wij gingen 

Slide 11 - Slide

Vroeger ___ (lopen) we altijd naar school. Nu ga ik met de fiets.

Slide 12 - Open question

Voltooid deelwoord
Wat: vertellen dat iets al gebeurd is. 
Er gebeurt daarna niks meer! 

  •  Beginnen met ge-, ver-, be

Botsen ->  is gebotst
Beroven -> is beroof
Winkelen -> gewinkel



'T SEXY FOKSCHAAP
Ja? = +te/ten
Nee? = +de/den

Slide 13 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van
TEKENEN?

Slide 14 - Open question

Bij de herkansing heeft Isa haar cijfer ___ (verdubbelen).

Slide 15 - Open question

Infinitief 
Wat: het hele werkwoord -> werkwoorden in een woordenboek
Hoe: eindigen meestal op -en én soms op -n. 

Even oefenen! Wat is de infinitief van de werkwoorden? 
Ik ben in de pauze naar de supermarkt gelopen
Een vriendin van mij werkt in een restaurant. 


Slide 16 - Slide

Aan de slag! 
Hoe: individueel in stilte 
Hulp: steek je vinger op 
Tijd: 7 minuten voor het einde van de les 
Uitkomst: kijk je antwoorden na en noteer je score 
Klaar: pak je planner alvast

Wat: opdrachten uit de reader
timer
1:00

Slide 17 - Slide

Ik weet nu hoe ik de persoonsvorm , voltooid deelwoord en de infinitief goed schrijf.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll