Pv en ow groep 5

Persoonsvorm en onderwerp
Hoe zat het ook alweer?

We herhalen en oefenen de persoonvorm en het onderwerp
1 / 21
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en onderwerp
Hoe zat het ook alweer?

We herhalen en oefenen de persoonvorm en het onderwerp

Slide 1 - Slide

allereerst de persoonsvorm...


1. Maak de zin vragend
De persoonsvorm komt vooraan

2. De persoonsvorm is altijd een werkwoord

Slide 2 - Slide

Even oefenen:
Ik loop naar school.

Loop ik naar school?


Slide 3 - Slide

Fatima verbouwde dit oude huis.
A
Dit oude huis
B
Verbouwde
C
Fatima

Slide 4 - Quiz

Verdeel de zin in delen
1. Knip eerst de persoonsvorm
2. Zet de woorden in een andere volgorde
3. welke woorden blijven bij elkaar? Dit is een zinsdeel.

Slide 5 - Slide

Even oefenen
Ik loop naar school.
Loop ik naar school?
Naar school loop ik.

Ik / loop / naar school.

Slide 6 - Slide

En nu het onderwerp
Het onderwerp vertelt WIE of WAT iets doet.

Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag te stellen:
WIE/WAT + persoonsvorm?

Slide 7 - Slide

Fatima verbouwde dit oude huis.
A
Verbouwde
B
Fatima
C
Dit oude huis

Slide 8 - Quiz

nu jullie!

Slide 9 - Slide

Zoek de pv

De studenten aten pannenkoeken.
A
De studenten
B
aten
C
pannenkoeken

Slide 10 - Quiz

Zoek de pv

Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
een rode sjaal
D
haar vriendin

Slide 11 - Quiz

zoek het onderwerp

Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
haar vriendin
D
een rode sjaal

Slide 12 - Quiz

Zoek het onderwerp

De studenten aten pannenkoeken.
A
aten
B
de studenten
C
pannenkoeken

Slide 13 - Quiz

Zoek de pv

De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
een gouden hanger
C
iedereen
D
gaf

Slide 14 - Quiz

Zoek het onderwerp

De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
iedereen
C
een gouden hanger
D
gaf

Slide 15 - Quiz

Zoek de pv

Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
een ontbijtje
B
maakte
C
voor Roos
D
Marc

Slide 16 - Quiz

Zoekhet onderwerp

Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
voor Roos
B
een ontbijtje
C
Marc
D
maakte

Slide 17 - Quiz

Zoek de pv

De apen kraakten de lekkere nootjes
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen

Slide 18 - Quiz

Zoek het onderwerp

De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen

Slide 19 - Quiz

Persoonsvorm

Belangrijkste werkwoord uit de zin
Onderwerp


wie 
of 
wat 
iets doet in de zin

Slide 20 - Slide

Groep 5 gaat naar de volgende les.
Wat is pv en ow?
A
Pv = naar Ow = groep 5
B
Pv = gaat Ow = de volgende les
C
Pv = gaat Ow = groep 5
D
Pv = les Ow = volgende

Slide 21 - Quiz