Oefening werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Stappenplan werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
  1. Schrijf de ik-vorm op
  2. Vul maken of lopen in op de plek van het werkwoord dat je moet vervoegen
  3. Hoor je achter een -t
    schrijf achter de ik-vorm die je al hebt opgeschreven ook een -t .
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Stappenplan werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
  1. Schrijf de ik-vorm op
  2. Vul maken of lopen in op de plek van het werkwoord dat je moet vervoegen
  3. Hoor je achter een -t
    schrijf achter de ik-vorm die je al hebt opgeschreven ook een -t .

Slide 1 - Slide

Jij (lachen) _____ irritant.

Slide 2 - Open question

Wij (werken) _____ hard.

Slide 3 - Open question

Peter (melden) ______ zich af.

Slide 4 - Open question

Mijn zusje (vinden) _____ een steen.

Slide 5 - Open question

Jan (vervelen) _____ zich bij de voetbalwedstrijd.

Slide 6 - Open question

Het feest (zijn) _____ uitgesteld.

Slide 7 - Open question

(Beantwoorden) _______ jij de vraag van hem even?

Slide 8 - Open question

Ik (benijden) _____ jou niet.

Slide 9 - Open question

Mijn oma (schudden)----- de hand van hem.

Slide 10 - Open question

Als je dat niet (veranderen) _____, (vinden) _____ ik het maar niets.

Slide 11 - Open question

Het vliegtuig (landen) _____ op Schiphol.

Slide 12 - Open question

Hij (braden) _____ karbonades op zijn eigen manier.

Slide 13 - Open question

De politie (vermoeden) _____ dat er wat te gebeuren (staan) _____.

Slide 14 - Open question

Timo (kleden) _____ zich altijd heel snel om.

Slide 15 - Open question

Mijn moeder (antwoorden) _____ haar niet.

Slide 16 - Open question

Saartje (geloven) _____ nog in Sinterklaas.

Slide 17 - Open question

Een groot cadeau (hebben) _____ zij gekregen.

Slide 18 - Open question

(Worden) _____ je vader daar niet moe van?

Slide 19 - Open question

(Merken) _____ jij daar nou iets van?

Slide 20 - Open question

Wouter (halen) _____ zijn boodschappen op.

Slide 21 - Open question

(Beantwoorden) ____jij die mail zo snel mogelijk?

Slide 22 - Open question

Stappenplan werkwoordspelling
verleden tijd
  1. Schrijf de ik-vorm op
  2. Maak het werkwoord langer
  3. Hoor je -de of -te?
  4. Schrijf hetgeen wat je hoort (dus -de of -te), achter de ik-vorm die je al hebt opgeschreven.

Slide 23 - Slide

Vorige week (zijn) _____ ik in de stad.

Slide 24 - Open question

Ik (besteden) _____ geen aandacht aan de vele geïrriteerde mensen.

Slide 25 - Open question

Alle leerlingen (zwaaien) _____ naar die jongens.

Slide 26 - Open question

Iedereen (besteden) _____ aandacht aan ze.

Slide 27 - Open question

Wij (rennen) _____ heel hard naar huis.

Slide 28 - Open question

Sander (rennen) _____ vorige week ook erg hard.

Slide 29 - Open question

De moeder (verwennen) _____ de kinderen te veel.

Slide 30 - Open question

De kinderen (maken) _____ hele mooie knutselwerkjes.

Slide 31 - Open question

De politie (vermoeden) _____ dat er sprake was van een misdrijf.

Slide 32 - Open question

Niemand (willen) _____ nog in het spookhuis.

Slide 33 - Open question

Sarah (antwoorden) _____ niet op die vraag.

Slide 34 - Open question

Yvonne (blozen) _____ bij die opmerking.

Slide 35 - Open question

Tamara (tobben) _____ over haar toekomst.

Slide 36 - Open question

Mijn verdrietige gevoel (ebben) _____ weg.

Slide 37 - Open question

De politie (ontmaskeren) _____ de misdadiger.

Slide 38 - Open question

Timon (vergroten) _____ de foto.

Slide 39 - Open question

Hij (verzenden) _____ de brief.

Slide 40 - Open question

Mijn moeder (kaften) _____ vorig jaar al mijn boeken voor mij.

Slide 41 - Open question

Gerald (lusten) _____ geen bonen.

Slide 42 - Open question

Ik (lachen) _____ gisteren hard om die mop.

Slide 43 - Open question

-de(n) of -te(n) achter de ik-vorm?
1. Haal -en van het hele werkwoord af:
(blozen -> bloz)
2. Kijk naar de laatste letter:
(z)
3. Zit de -z in 't sexyfokschaap? -> nee: dus dan schrijf je -de achter de ik-vorm

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide