H39 & D-toets

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Opdracht 8-9, blz. 157
  • 8 Het fragment gaat over de tweelingbroers Klaas en Kees en hun broertje Gerson.
  • 9 Het spel ‘zwart’ is het spel dat Klaas, Kees en Gerson samen spelen. Het spel houdt in dat ze zonder te kijken een bepaalde plek moeten vinden, bijvoorbeeld een grafsteen. 

Slide 5 - Slide

Opdracht 10-11
  • 10 a Thema’s die je kunt opmerken zijn bijvoorbeeld relatie tussen broers (familie) en het leven met een handicap (blind zijn).
  • b Het thema ‘leven met een handicap’ zal het belangrijkste thema zijn van dit verhaal, hoewel dit in het fragment nog niet echt terugkomt. Hoe Gerson uiteindelijk om moet gaan met zijn blindheid is het belangrijkste element van het verhaal.
  • 11 Ze denken terug aan het spel, omdat er toen gespeeld werd met blind zijn, terwijl Gerson nu echt blind is. 

Slide 6 - Slide

Opdracht 12-13

  • 12 De broers spelen het spel ‘zwart’ heel vaak. Iedere dag verandert de omgeving. Daarom beginnen ze het spel als het ware opnieuw, omdat ze dan weer een nieuwe foto van de omgeving voor de geest moeten halen. Daarmee verstoort het kijken naar de omgeving het spel.
  • 13 a Dit heeft te maken met het thema ‘relatie tussen broers’ of familie. Het verhaal wordt namelijk verteld door de tweelingbroers Klaas en Kees.
  • b In de rest van de fragment vertelt de wij-verteller over de band die de broers met elkaar hebben. De verteller geeft aan dat de broers veel samen speelden. Toch is het vaak ‘wij’ (Kees en Klaas) tegenover Gerson.
  • c Bijvoorbeeld: Om de tweelingbroers als eenheid tegenover Gerson neer te zetten. Dit benadrukt de afstand tussen de tweelingbroers en Gerson, die nog meer vergroot wordt als Gerson blind wordt. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Opdracht 5-7, blz. 161
  • 5 Bijvoorbeeld: Dit is een goed begin omdat het verhaal op deze manier meteen spannend wordt. Je weet niet wat er is gebeurd en daarom wil je het boek verder lezen.
  • 6 Bijvoorbeeld: Wat is er met Emma gebeurd? Wie is de schim?
  • 7 Met deze onbeantwoorde vragen wil de schrijver jou als lezer in spanning houden zodat je het verhaal verder gaat lezen. 

Slide 16 - Slide

Opdracht 8-9
  • 8 Bijvoorbeeld: Ja, de gevoelens van het hoofdpersonage zijn geloofwaardig beschreven. In zo’n situatie zou je net als Emma veel angst ervaren. Ik kan me goed inleven in haar situatie, omdat er heel veel details worden gegeven. Hierdoor is het makkelijker om in je hoofd een beeld te vormen bij het verhaal.
  • 9 Bijvoorbeeld: Het verhaal is geschreven met korte, makkelijke zinnen. Hierdoor is het verhaal makkelijk te lezen. 

Slide 17 - Slide

Opdracht 10
  • a De recensent beoordeelt met name op de kenmerken personages, opbouw en taalgebruik. Over de personages zegt de recensent bijvoorbeeld dat ze kon meeleven. Ze geeft aan dat het verhaal goed is opgebouwd en dat je daardoor als lezer wordt meegezogen. Ook zorgt de opbouw van het verhaal voor spanning. De recensent zegt ook iets over het taalgebruik: ‘super spannend geschreven, boeiend ook’.
  • b Bijvoorbeeld: Ja het oordeel is goed onderbouwd. De recensent geeft veel argumenten die dit oordeel ondersteunen. Hiervoor gebruikt ze voorbeelden uit de tekst. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide