This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Zenuwstelsel
Slide 1 - Slide
Indeling zenuwstelsel
Anatomie (bouw en ligging):
- Centraal zenuwstelsel
* Grote hersenen
* Kleine hersenen
* Ruggenmerg
- Perifeer zenuwstelsel
* Alle andere zenuwen
*Hebben verbinding met CZ
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Bescherming hersenen
Hersenen en ruggenmerg zijn goed beschermd
De bloed-hersenbarrière =
bloedvaten omgeven door steuncellen (astrocyten)
Daaromheen drie vliezen
Slide 5 - Slide
De grote hersenen “Het Bewustzijn”
Functies
- Verwerken van impulsen afkomstig
van receptoren (sensorische bewustwording)
- Regelen van bewuste reacties (motorisch)
Hersencentra zijn groepen cellichamen van schakelcellen in de schors
- Sensorisch centra (achter centrale groeve) verwerken binnenkomende impulsen
- Motorische centra (voor centrale groeve) regelen bewuste reacties
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Reflex (en reflexboog)
Reflex
Slide 11 - Slide
Neuronen
Cellichaam: kern en
celorganellen
Slide 12 - Slide
Neuronen
Dendriet: uitloper die signalen opvangt van andere neuronen of zintuigcellen en richting het cellichaam stuurt
Slide 13 - Slide
Neuronen
Axon: uitloper die signalen van het cellichaam doorstuurt naar andere neuronen of een spier/ klier
Slide 14 - Slide
Neuronen
Myelineschede: isolerende laag rondom uitlopers (dendrieten of axonen)
Slide 15 - Slide
Neuronen
Synaps: plaats waar neuronen signalen aan elkaar doorgeven
Slide 16 - Slide
Neuronen
Neurotransmitter: chemische stof die berichten tussen zenuwcellen doorgeeft
Slide 17 - Slide
Cellen van Schwann
Vormen de myelineschede om de lange uitlopers van neuronen buiten het CZS, dus in het perifere zenuwstelsel.
Rol bij herstellen van neuronen.
Slide 18 - Slide
Insnoeringen van Ranvier
In de myelineschede van uitlopers
zitten insnoeringen waar de
zenuwcel niet geïsoleerd is:
insnoeringen van Ranvier.
Slide 19 - Slide
Autonome zenuwstelsel
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Impulsoverdracht tussen neuronen
Exciterende neurotransmitters
Stimuleren het ontstaan van een impuls in het volgende neuron
bv Acetylcholine, glutamaat, adrenaline, dopamine
Inhiberende neurotransmitters
Remmen het ontstaan van een impuls in het volgende neuron
bv GABA, serotonine
Slide 32 - Slide
De neuron wordt geprikkeld (geactiveerd), hierdoor stroomt Na+ van buiten de cel naar binnen. Wat gebeurt er met de lading?
A
De buitenkant van de cel wordt positief, de binnenkant negatief
B
De buitenkant van de cel wordt negatief, de binnenkant positief
Slide 33 - Quiz
Na de depolarisatie sluiten de Na+ kanalen en gaan de K+ kanalen open. Hierdoor stroomt K+ naar buiten. Wat gebeurt er met de lading in de cel?
A
De binnenkant van de cel wordt weer negatief geladen
B
De binnenkant van de cel wordt weer positief geladen
Slide 34 - Quiz
Bij de ziekte MS (Multiple Sclerose) wordt het myeline om de zenuwcellen aangetast. Wat is hiervan het effect?
A
De zenuwcellen kunnen minder impulsen doorgeven
B
De zenuwcellen kunnen minder goed contact maken
C
In de zenuwen raken zenuwcel-uitlopers elkaar
D
In de zenuwen worden zenuwcel-uitlopers kapot gemaakt
Slide 35 - Quiz
MS heeft als effect 'uitval' van lichaamsdelen, zodat je bijvoorbeeld je arm niet meer kan bewegen. Een ander effect is dat delen van je lichaam traag reageren. Deze laatste wijst op een andere functie van het myeline:
A
Myeline zorgt dus voor de snelheid waarmee impulsen zich bewegen
B
Myeline zorgt dus dat spieren snel reageren op impulsen
Slide 36 - Quiz
Als je dronken bent, sta je wat wankel op je benen. Je motoriek is niet zo goed meer. Op welk deel van de hersenen heeft alcohol blijkbaar invloed?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de thalamus
D
de hersenstam
Slide 37 - Quiz
Ook heb je , als je dronken bent, een verminderd reactievermogen. Je reageert trager op prikkels. Op welk deel van de hersenen heeft alcohol blijkbaar invloed?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de thalamus
D
de hersenstam
Slide 38 - Quiz
Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het ortho- of parasympatisch zenuwstelsel?
A
Orthosympatisch
B
Parasympatisch
Slide 39 - Quiz
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee
Slide 40 - Quiz
Patiënten Vier patiënten met uitsluitend een afwijking in het zenuwstelsel vertonen de volgende ziektebeelden: – Patiënt 1: de pupil verandert niet van grootte bij toename van de hoeveelheid van invallend licht. – Patiënt 2: de kniepeesreflex kan niet plaatsvinden. – Patiënt 3: er is een spraakstoornis. – Patiënt 4: er is een stoornis in de regulatie van de rustige ademhalingsbewegingen.
Bij welke patiënt is waarschijnlijk sprake van een storing in een motorisch centrum van de hersenschors?