3 verwijzing naar een (bij)zin (De reus lag diep te slapen, wat klein duimpje moed gaf.)
Slide 7 - Slide
Opdracht G
1. ‘zo zwaar bent’ OF ‘zo veel weegt’
2. ‘als muzikant’ OF ‘muzikant zijnde’
3. ‘vertrouwen in’ OF ‘goede hoop op’
4. ‘heel hoge prijs’ OF ‘het was heel duur’
5. ‘luiden de noodklok’ of ‘horen de alarmbellen’
Slide 8 - Slide
Nakijken H
1. De oorzaak van de vliegtuigcrash is te wijten aan achterstallig onderhoud. contaminatie
2. De oud-directeur werd tijdelijk als interim-manager aangesteld bij de NS. pleonasme
3. Waarschijnlijk maakt het geen verschil uit of je geld overmaakt of contant betaalt. contaminatie
4. Waarom wil de gemeente toch verhinderen dat burgers geen schuurtjes in hun achtertuin bouwen? dubbele ontkenning
Slide 9 - Slide
Nakijken H
5. Misschien kunnen jullie overmorgen wellicht een paar uur langskomen om schoon te maken. tautologie
6. Wanneer je dit baantje aanneemt, moet je wel bereid zijn om ook in het weekend te willen werken. contaminatie
7. Dit presentje krijg je gratis ter gelegenheid van de opening van onze zaak. pleonasme
8. Toen ik de eerste opgaven niet begreep, haalde ik alles door de war. contaminatie
Slide 10 - Slide
Nakijken opdracht A blz. 13
1. “Leerdam is blij met zijn inwoners.” plaatsnaam, dus onzijdig. Zijn
2. De politiek heeft tegenwoordige geen respect meer voor haar burgers Politiek, vrouwelijke uitgang
3. “Omdat de kano lek is, moet hij zo snel mogelijk gerepareerd worden.” Overige woorden, dus mannelijk. Hij
Slide 11 - Slide
Nakijken opdracht A blz. 13
4. …zijn infrastructuur… New York is een plaatsnaam, dus onzijdig, dus zijn.
5. “ De liefde kent geen genade voor haar vele slachtoffers.”
uitgang -de, dus vrouwelijk. Haar
6. …haar hond…
Hoewel het een het-woord is, wordt er duidelijk verwezen naar iets vrouwelijks (het meisje)
Slide 12 - Slide
Nakijken opdracht B blz. 13
1: De universiteit geeft al haar studenten wat korting… (V)
2: Heeft de gemeente Utrecht wel gedacht aan haar inwoners… (V)
3: De mediatheek sluit haar deuren… (V)
4: De vergadering was goed verlopen, omdat zij goed... (V)
5: Mijn uitgebreide kennis heeft zo haar voordelen… (V)
6: Kaapstad heeft al zijn vliegvelden… (O)
7: Het kabinet vergadert wel, maar het begint… (O)
8: Mijn smartphone is aan zijn einde… (M)
9: Mijn koffiezetapparaat is kapot, maar ik ga het… (O)
10: Dat rijtjeshuis is leuk, maar het is helaas… (O)
Slide 13 - Slide
Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen
Slide 14 - Slide
Nakijken opdracht C blz. 13
1. Het lekkerste wat (overtreffende trap)
2. Iets wat (onbepaald voornaamwoord)
3. Het mooiste wat (overtreffende trap)
4. Het boek dat (niet een van de drie wat-regels)
5. Alles wat (onbepaald voornaamwoord)
6. …. wat soms… (verwijst naar hele zin)
7. Het meisje dat (niet een van de drie wat-regels)
8. Het nieuws dat (niet een van de drie wat-regels)
9. … wat altijd… (verwijst naar hele zin)
10. … wat niet… (verwijst naar hele zin)
Slide 15 - Slide
hen of hun, wie of waar?
lees de theorie uit de reader - blz. 3: B Hen of Hun - blz. 4 D: wie of waar (+ voorzetsel)
Slide 16 - Slide
hen of hun
Let op! Heb je een herhalingslesje zinsontleding nodig?
Maak even een afspraak.
Slide 17 - Slide
hen of hun
Hun fietsen ook zonder licht.
De agent geeft hun ook geen boete.
Ik heb aan hen verteld dat ze alleen maar lief hoeven te lachen.
De agent gaf hen een vriendelijke lachje terug.
Hun licht stond ook uit.
Slide 18 - Slide
hen of hun
1. Hun fietsen ook zonder licht. 2. De agent geeft hun ook geen boete. 3. Ik heb aan hen verteld dat ze alleen maar
4. lief hoeven te lachen. 5. De agent gaf hen een vriendelijke lachje terug. 6. Hun licht stond ook uit.
Zij (want ow)
goed (mv)
goed (na vz)
Hun (mv)
goed (bezittelijk)
Slide 19 - Slide
wie of waar?
Dat is het boek op wie/waarop de film is gebaseerd.
Dat is het meisje met wie / waarmee ik de opdracht maak.
Pak even de schroevendraaier waarmee / met wie je dat bureau in elkaar hebt gezet.
Dat is de directeur in wie / waarin mijn ouders veel vertrouwen hebben.
Slide 20 - Slide
Oefenen
Maak opdracht H op blz. 12 (dubbelop)
Maak bij verwijsfouten opdracht C, D en E blz. 13, 14.
Klaar? Vul de enquête in op naschoolse activiteiten (zie bericht in som)
Slide 21 - Slide
Kies een nieuw leesboek
Geef voor volgende week vrijdag je nieuwe leesboek door.
Het moet een B of C-boek zijn (zie lijst in teams)
Je mag ook zelf een boek op niveau kiezen. (overleg met docent)
Slide 22 - Slide
Wat is formuleren?
Bij taal (schrijven en spreken) vraag je... 1: wat ga ik zeggen? (inhoud) 2: hoe ga ik het zeggen (vorm)
Slide 23 - Slide
Wat is formuleren?
Als schrijver/ spreker vraag je je af... vraag 1: wat ga ik zeggen? (inhoud) vraag 2: hoe ga ik het zeggen (vorm)
Slide 24 - Slide
Wat is formuleren?
Als schrijver/ spreker vraag je je af... vraag 1: wat ga ik zeggen? (inhoud) vraag 2: hoe ga ik het zeggen (vorm)
stijlfiguur: Als poëtische versiering, of om iets te benadrukken
Stijlfout: Als afwijking op correct Nederlands
Slide 25 - Slide
Wat gaan we leren?
Je herkent stijlfiguren en stijlfouten in een tekst.
1. Pleonasme 2. Tautologie 3. Dubbele ontkenning
4. Contaminatie
5. Verkeerd verwijzen
6. Incongruentie
7. Dat/als-constructie
8. Foutieve samentrekking
9. Foutieve beknopte bijzin
10. Onjuist begrenzen
11. Onjuiste inversie
Slide 26 - Slide
Wat weten we nog?
Les 2: iets wordt dubbel gezegd.
pleonasme
tautologie
dubbele ontkenning
contaminatie
Slide 27 - Slide
Je kent nu:
Pleonasme (een mooie schoonheid)
Tautologie (vast en zeker; maar hij is echter op de fiets!)
Dubbele ontkenning (ik ontken dat ik geen schuld heb!)
Slide 28 - Slide
Contaminatie
Een onjuiste vermenging van twee uitdrukkingen of woorden.
Slide 29 - Slide
Contaminatie
Een onjuiste vermenging van twee uitdrukkingen of woorden.
Geeft niks uit!
Slide 30 - Slide
Contaminatie
Een onjuiste vermenging van twee uitdrukkingen of woorden.
1. De ring kost duur.
2. Ik mag de toets overnieuw maken.
3.
Slide 31 - Slide
Contaminatie
Een onjuiste vermenging van twee uitdrukkingen of woorden.
1. De ring kost duur.
2. Ik mag de toets overnieuw maken.
3.
1. kost veel / is duur
2. over doen / opnieuw maken
3 geld in het laatje, brood op de plank.
Slide 32 - Slide
Contaminatie
Dit is lastig, maar door oefenen leer je ze te herkennen. (Maak aantekeningen om ze te leren!)
Zouden zulke pyromanen zich eigenlijk wel beseffen welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?
Slide 33 - Slide
Maar dit moet het zijn:
Zouden zulke pyromanen zich eigenlijk wel realiseren welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?
of
Zouden zulke pyromanen wel beseffen welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?
(notatie: zich...beseffen-> contaminatie)
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
De voorbeeldzin
Wellicht ben ik als perfectionist zijnde, misschien te veel gefocust opprecieze zorgvuldigheid. Ik wil mezelf er graag van weerhouden geen fouten te maken.
Slide 36 - Slide
Waarschijnlijk zullen er vandaag vooral in het zuiden van het land vermoedelijk enkele verspreide opklaringen komen.
A
onjuiste herhaling
B
tautologie
C
contaminatie
D
pleonasme
Slide 37 - Quiz
De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten.
A
pleonasme
B
contaminatie
C
dubbele ontkenning
D
tautologie
Slide 38 - Quiz
Je kent nu:
Pleonasme (een dood lijk, een oude grijsaard)
Tautologie (vast en zeker; maar hij is echter op de fiets!)
Dubbele ontkenning (ik ontken dat ik geen schuld heb!)
Contaminatie (de ring kost duur, ik besef me dat dit lastig is)
Lees de theorie op blz. 2 van de reader. Maak opdracht B (zin 2, 4, 6 t/m 10), C, D, E en F.