Woordenschat P1 - deel 1

WOORDENSCHAT P1 - deel 1
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

WOORDENSCHAT P1 - deel 1

Slide 1 - Slide

Woordenschat 
Leer de betekenis van de woorden!
- Beantwoord de vragen
- Herhaal de uitleg
- Schrijf lastige woorden in het woordenschrift

Slide 2 - Slide

een plaatje van iets of iemand; de illustratie
A
de afbeelding
B
de handleiding
C
de briefaanhef
D
het artikel

Slide 3 - Quiz

de afbeelding
een plaatje van iets of iemand; de illustratie

Slide 4 - Slide

de handleiding
tekst met belangrijke informatie over een product waarin ook wordt uitgelegd hoe je een product moet gebruiken

Slide 5 - Slide

de briefaanhef



begin-groet aan de lezer

Slide 6 - Slide

het artikel
een (langere) leestekst in bijvoorbeel een (online) krant of tijdschrift.

Slide 7 - Slide

niet meer laten doorgaan, stoppen
A
bepalen
B
deskundig
C
de betrouwbaarheid
D
annuleren

Slide 8 - Quiz

bepalen
-betekenis geven;
-vaststellen; 
-zeggen wat er gedaan moet worden

Slide 9 - Slide

deskundig
als iemand veel weet van een onderwerp

Slide 10 - Slide

de betrouwbaarheid
Kun je echt geloven wat er in de tekst staat?

Slide 11 - Slide

annuleren
niet meer laten doorgaan, stoppen

Slide 12 - Slide

In de handleiding lees je
A
hoe je iets moet doen
B
de belangrijkste informatie over een product
C
het belangrijkste wat over een onderwerp wordt gezegd
D
of je echt kan geloven wat er in een tekst staat

Slide 13 - Quiz

de handleiding
tekst met belangrijke informatie over een product waarin ook wordt uitgelegd hoe je een product moet gebruiken

Slide 14 - Slide


Dit is een
A
folder
B
bijsluiter
C
artikel
D
afbeelding

Slide 15 - Quiz

de bijsluiter
tekst met belangrijke dingen die je moet weten over geneesmiddelen

Slide 16 - Slide

de folder
heel dun boekje met informatie of reclame

Slide 17 - Slide

het artikel
een (langere) leestekst in bijvoorbeel een (online) krant of tijdschrift.

Slide 18 - Slide

de afbeelding
een plaatje van iets of iemand; de illustratie

Slide 19 - Slide

Het belangrijkste over het onderwerp van een tekst noem je:
A
de conclusie
B
de bron
C
de hoofdgedachte
D
de hoofdletter

Slide 20 - Quiz

de conclusie
wat je bedenkt nadat je over een onderwerp nagedacht, gelezen of gehoord hebt

Slide 21 - Slide

de bron
-waar iets begint: warmtebron, waterbron, energiebron
-waar je informatie vandaan komt of door wie die gegeven wordt, zoals een boek, website of persoon (informatiebron)

Slide 22 - Slide

de hoofdgedachte
het belangrijkste wat over het onderwerp van een tekst wordt gezegd in één zin

Slide 23 - Slide

de hoofdletter
een grote letter  aan het begin van een zin of van een naam

> Ik ga naar Amsterdam vandaag.

Slide 24 - Slide

Als je wil weten hoe betrouwbaar een tekst is, check je
A
wie de tekst ook leest
B
wie de tekst geschreven heeft
C
wie de tekst heeft geliked
D
voor wie de tekst is geschreven

Slide 25 - Quiz

de betrouwbaarheid
Kun je echt geloven wat er in de tekst staat?

Slide 26 - Slide

Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe helpen bij het indelen van een
A
argument
B
doel
C
tekst
D
feit

Slide 27 - Quiz

5W&1H-vragen
vragen om je te helpen bij het indelen van een tekst:
Wie - Wat - Waar - Wanneer - Waarom en Hoe.

Slide 28 - Slide

het argument
uitleg bij een mening, waarom iemand iets vindt.

Slide 29 - Slide

het doel
-waar je naar toe wil
-wat een maker wil bereiken (met een tekst)

Slide 30 - Slide

het feit
iets waarvan je controleren of het waar is of niet

Slide 31 - Slide

Een aantal zinnen die bij elkaar horen noem je
A
een alinea
B
deelonderwerpen

Slide 32 - Quiz

de alinea
aantal zinnen in een leestekst die bij elkaar horen.

Slide 33 - Slide

de deelonderwerpen
verschillende onderdelen van het onderwerp van een tekst

Slide 34 - Slide

Als je een nieuwe stofzuiger hebt, kun je lezen hoe je deze gebruikt in
A
de handleiding
B
de gebruiksaanwijzing
C
de folder
D
het artikel

Slide 35 - Quiz

de gebruiksaanwijzing / de instructie
tekst waarin verteld wordt hoe je iets moet doen
(stap voor stap); bijvoorbeeld een recept

Slide 36 - Slide

Op sociale media kun je iets opzoeken met
A
# de hash-tag
B
@ de apenstaart

Slide 37 - Quiz

de hash-tag #
woord/symbool om iets op te zoeken op sociale media
#; symbool en woord (om iets op te zoeken op sociale media)

Slide 38 - Slide

Hoe goed ken je de woorden van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll