This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom bij Mens & Maatschappij
Slide 1 - Slide
Programma
Herhaling
Begrippen
Paragraaf 5.4 Wat heb je verdiend?
Planning mondelinge overhoring
Klassikaal afsluiten
Slide 2 - Slide
Voor een iphone betaal je 9% btw.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
De btw op komkommers is 9%.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Betaal je ook btw als de kapper je haar knipt?
A
Ja, want als consument betaal je alleen btw over diensten.
B
Ja, want als consument betaal je btw over producten en diensten.
C
Nee, want als consument betaal je alleen btw over producten.
D
Nee, want als consument betaal je geen btw over producten en diensten.
Slide 5 - Quiz
Een dopper wordt verkocht voor € 20 exclusief btw. De btw is 21%. Hoeveel is de btw in euro's?
Slide 6 - Open question
Een winkelier verkoopt GTA-5. De verkoopprijs is € 30,-. De btw is 21%. Bereken de consumentprijs.
Slide 7 - Open question
BEGRIPPEN
Slide 8 - Slide
5.4 Wat heb je verdiend?
Inkoopwaarde
Brutowinst berekenen
Bedrijfskosten
Nettowinst berekenen
Slide 9 - Slide
Inkoopwaarde
Het totale bedrag dat een winkel betaalt voor de inkoop van producten.
De inkoopwaarde gebruik je om de brutowinst te berekenen.
Slide 10 - Slide
Brutowinst berekenen
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
De omzet is deze maand € 24.800.
De inkoopwaarde is € 9.600.
De brutowinst = € 24.800 – € 9.600 = € 15.200
Slide 11 - Slide
Met de verkoop van boeken heeft Book4U deze week een omzet van € 5.800. De kleding had een inkoopwaarde van € 4.400. Bereken de brutowinst.
Slide 12 - Open question
Met de verkoop van boekenleggers, heeft Dress4U een omzet van € 190. De inkoopwaarde was € 50. Bereken de brutowinst.
Slide 13 - Open question
Als Albert Heijn voor alle AH-winkels in Nederland komkommers inkoopt, zal de inkoopprijs lager zijn dan wanneer de groenteboer bij jou in de buurt komkommers inkoopt.
Waarom is het meestal goedkoper om veel producten tegelijk in te kopen?
A
Als de boer niet met restanten blijft zitten, verdient hij meer. Ook als hij korting geeft.
B
Omdat de boer dan zijn hele voorraad komkommers in één keer verkoopt, krijgt hij korting.
C
Omdat de boer liever aan de groenteboer bij jou in de buurt levert, geeft hij korting.
Slide 14 - Quiz
Bedrijfskosten
De kosten om een winkel te laten functioneren.
Denk aan: huurkosten, personeelskosten, energiekosten.
Slide 15 - Slide
Geef een voorbeeld van bedrijfskosten.
Slide 16 - Open question
Job heeft een dag op de markt gestaan in de foodtruck van zijn oom. Zijn oom had de volgende bedrijfskosten: Vervoerskosten € 22. Stageld € 75. Loon € 45.
Bereken de bedrijfskosten voor de foodtruck.
Slide 17 - Open question
Nettowinst berekenen
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
Met je strandtent heb je een brutowinst behaald van € 95.000.
De bedrijfskosten zijn € 49.000.
De nettowinst is € 95.000 – € 49.000 = € 46.000
Slide 18 - Slide
De Applestore heeft deze maand een brutowinst behaald van € 74.900. De bedrijfskosten zijn € 41.600.
Bereken de nettowinst.
Slide 19 - Open question
De inkoopwaarde is de winst die overblijft als je alle kosten hebt betaald.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
De brutowinst is het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Bedrijfskosten zijn de kosten om een winkel te laten functioneren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Nettowinst is het totale bedrag dat een winkel betaalt voor de inkoop van producten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Aan de slag!
Maken opdrachten paragraaf 5.4 Wat heb je verdiend?