2B - 5.3 en 5.4

Welkom bij Mens & Maatschappij
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Mens & Maatschappij

Slide 1 - Slide

Programma
  • Herhaling
  • Paragraaf 5.3 Belasting op winkelen - deel 2
  • Paragraaf 5.4 Wat heb je verdiend?
  • Planning mondelinge overhoring
  • Klassikaal afsluiten

Slide 2 - Slide

Voor een ipad betaal je 9% btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

De btw op basisbehoeften is 9%.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Betaal je ook btw als de kapper je haar knipt?
A
Ja, want als consument betaal je alleen btw over diensten.
B
Ja, want als consument betaal je btw over producten en diensten.
C
Nee, want als consument betaal je alleen btw over producten.
D
Nee, want als consument betaal je geen btw over producten en diensten.

Slide 5 - Quiz

Airpods worden verkocht voor € 250 exclusief btw. De btw is 21%. Hoeveel is de btw in euro's?

Slide 6 - Open question

Consumentenprijs
De prijs die je als consument betaalt. Ofwel de verkoopprijs inclusief btw.

  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

  • Esmeralda verkoopt kleding. Haar broeken hebben een verkooprijs van € 55 exclusief btw. De btw is 21%. Wat is de consumentenprijs?

  • Stap 1: Bereken de btw in euro's.
  • 21% van € 55 = € 55 ÷ 100 x 21 = € 11,55

  • Stap 2: Tel de btw op bij de verkoopprijs.
  • € 11,55 + € 55 = € 66,55

Slide 7 - Slide

De verkoopprijs inclusief btw is de consumentprijs.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

De prijs die de winkelier gebruikt om de omzet te berekenen is de
A
Consumentenprijs
B
Verkoopprijs

Slide 9 - Quiz

Een winkelier verkoopt een scooter. De verkoopprijs is € 1250,-. De btw is 21%. Bereken de consumentprijs.

Slide 10 - Open question

BEGRIPPEN

Slide 11 - Slide

5.4 Wat heb je verdiend?
  • Inkoopwaarde
  • Brutowinst berekenen
  • Bedrijfskosten
  • Nettowinst berekenen

Slide 12 - Slide

Inkoopwaarde
Het totale bedrag dat een winkel betaalt voor de inkoop van producten.

De inkoopwaarde gebruik je om de brutowinst te berekenen.

Slide 13 - Slide

Brutowinst berekenen
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

  • De omzet is deze maand € 24.800.
  • De inkoopwaarde is € 9.600.
  • De brutowinst = € 24.800 – € 9.600 = € 15.200


Slide 14 - Slide

Met de verkoop van boeken heeft Book4U deze week een omzet van € 5.800. De kleding had een inkoopwaarde van € 4.400.
Bereken de brutowinst.

Slide 15 - Open question

Met de verkoop van boekenleggers, heeft Dress4U een omzet van € 190. De inkoopwaarde was € 50. Bereken de brutowinst.

Slide 16 - Open question

Als Albert Heijn voor alle AH-winkels in Nederland komkommers inkoopt, zal de inkoopprijs lager zijn dan wanneer de groenteboer bij jou in de buurt komkommers inkoopt.

Waarom is het meestal goedkoper om veel producten tegelijk in te kopen?
A
Als de boer niet met restanten blijft zitten, verdient hij meer. Ook als hij korting geeft.
B
Omdat de boer dan zijn hele voorraad komkommers in één keer verkoopt, krijgt hij korting.
C
Omdat de boer liever aan de groenteboer bij jou in de buurt levert, geeft hij korting.

Slide 17 - Quiz

Bedrijfskosten
De kosten om een winkel te laten functioneren.

  • Denk aan: huurkosten, personeelskosten, energiekosten.

Slide 18 - Slide

Geef een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 19 - Open question

Job heeft een dag op de markt gestaan in de foodtruck van zijn oom.
Zijn oom had de volgende bedrijfskosten:
Vervoerskosten € 22.
Stageld € 75.
Loon € 45.

Bereken de bedrijfskosten voor de foodtruck.

Slide 20 - Open question

Nettowinst berekenen
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

  • Met je strandtent heb je een brutowinst behaald van € 95.000.
  • De bedrijfskosten zijn € 49.000. 
  • De brutowinst is € 95.000 – € 49.000 = € 46.000

Slide 21 - Slide

De Applestore heeft deze maand een brutowinst behaald van € 74.900. De bedrijfskosten zijn € 41.600.

Bereken de nettowinst.

Slide 22 - Open question

De inkoopwaarde is de winst die overblijft als je alle kosten hebt betaald.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

De brutowinst is het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Bedrijfskosten zijn de kosten om een winkel te laten functioneren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Nettowinst is het totale bedrag dat een winkel betaalt voor de inkoop van producten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!

Maken opdrachten paragraaf 5.4 Wat heb je verdiend?

Slide 27 - Slide

HUISWERK CONTROLEREN

Slide 28 - Slide

Afsluiten
Zijn er vragen?

Beantwoord de volgende vragen:
1. Hoe bereken je de omzet?
2. Hoe bereken je de nettowinst?
3. Hoe bereken je de brutowinst? 


Huiswerk: opdrachten 5.4




Slide 29 - Slide