Samenvatting hfst. 4 VWO 2

Hoofdstuk 4
  1. Lezen
  2. Woordjes leren
  3. Feiten, meningen en argumenten
  4. Grammatica samengestelde zinnen
  5. Grammatica voegwoorden
  6. Spelling: tussenletters in samenstellingen. 
  7. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
  1. Lezen
  2. Woordjes leren
  3. Feiten, meningen en argumenten
  4. Grammatica samengestelde zinnen
  5. Grammatica voegwoorden
  6. Spelling: tussenletters in samenstellingen. 
  7. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 4
  1. Lezen
  2. Grammatica samengestelde zinnen
  3. Grammatica voegwoorden
  4. Spelling: tussenletters in samenstellingen. En leer de woorden van opdracht 5 blz. 125
  5. Spelling: werkwoorden -dde, -dden, -tte, -tten


Woordjes leren:
belemmeren (al. 3)   – in de weg staan
primair (al. 4)   – voornaamst; belangrijkst
impulsief (al. 4)   – in een opwelling
mentale (al. 4)   – geestelijke
autonomie (al. 5)   – zelfstandigheid
genen (al. 5)   – erfelijke eigenschappen van een mens
creëer (al. 6)   – ontwerp











































Slide 2 - Slide

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of niet waar is.
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. 
Ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Een argument gebruikt iemand om aan te geven 
waarom zij of hij een bepaalde mening heeft.
Je zou eigenlijk op de fiets naar school moeten gaan. (= mening) Dat is goed voor je gezondheid! (=argument)

Slide 3 - Slide

Koningsdag is op 27 april, dan is koning Willem-Alexander jarig.

Feit of mening?
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 4 - Quiz

Ik vind de film over het boek 'de brief van de koning' minder spannend dan het boek.

Feit of mening?
A
mening
B
feit
C
argument

Slide 5 - Quiz

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
Ik heb geen geld op zak.

Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin. Bijvoorbeeld: 
Ik heb nooit mijn geld bij me, want ik gebruik altijd mijn pinpas.

Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. Zie de volgende sheets met meer uitleg.
      

Slide 6 - Slide

Als in een bijzin het onderwerp en de pv naast elkaar staan, kun je er bijvoorbeeld niet tussen plaatsen. Bij een hoofdzin lukt dat niet.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

          Nevenschikking

De zin bestaat uit 2 hoofdzinnen, maar ook 2 bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn. 
Je herkent ze aan de 
nevenschikkende voegwoorden: 
en, of, maar en want.

Slide 9 - Slide

Onderschikking
De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan staan. 
Jeherkent ze aan de 
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.

Slide 10 - Slide

 Nevenschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit 2 hoofdzinnen, maar ook 2 bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn. 
Je herkent ze aan de 
nevenschikkende voegwoorden: 
en, of, maar en want.

Slide 11 - Slide

Onderschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan staan. 
Je herkent ze aan de 
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.

Slide 12 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden
en, of, maar en want.
Onderschikkende voegwoorden
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.
Hoofdzin / bijzin / nevenschikking / onderschikking:

1. Huygens ontdekte de ringen rond Saturnus en hij vond het slingeruurwerk uit.

2. Hoewel Antoni van Leeuwenhoek bekendstaat als uitvinder van de microscoop, heeft hij het instrument eigenlijk alleen verbeterd.

3.Nederland heeft veel onderzoekers voortgebracht, maar wie was de grootste?

4.Lenzenslijper Baruch Spinoza werd vooral bekend doordat hij ook filosoof was.

5.De docent zegt, dat hij samengestelde zinnen niet moeilijk vindt, maar de leerlingen denken daar anders over.
{hoofdzin} + {hoofdzin} ns
{(bijzin) + hoofdzin}, os
{hoofdzin} + {hoofdzin}, ns

{hoofdzin + (bijzin)}, os
{hz + (bz)} + {hz}

Slide 13 - Slide

1. Rioolbuizen liggen vrij diep onder de grond, want ze moeten een beetje aflopen, zodat het vieze rioolwater goed blijft stromen.


2. Cheryl heeft besloten, dat zij contant geld meeneemt en dat ik met mijn pinpas betaal.


3.Omdat ons stroomnetwerk met dat van andere landen verbonden is, hebben we in Nederland ook elektriciteit als onze centrales zouden uitvallen.


hz+hz+bz
hz+bz+bz
bz+hz+bz

Slide 14 - Slide

Spelling

Samenstellingen met en zonder tussenletters correct spellen  

Slide 15 - Slide

Samenstelling
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt:

stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Slide 16 - Slide

Tussen -s
  • Gebruik altijd een tussen -s als je die hoort: 
  • jongensboek / stationsrestauratie

  • Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef --> bedrijf + kat --> bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat --> station + kat --> stationskat, dus stationsstraat

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

lieveling...schrijver
Tip!!
Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
A
lievelingschrijver
B
lievelingsschrijver

Slide 19 - Quiz

hoofd.....stad
A
hoofdstad
B
hoofdsstad

Slide 20 - Quiz

Leer de schrijfwijze voor de toets van de volgende woorden:


1 De docent vond het niet acceptabel dat sommige leerlingen zich recalcitrant gedroegen.
2 Het gewapende conflict tussen Assad en zijn tegenstanders had een enorme impact op de bevolking en was desastreus voor een stad als Aleppo.
3 Als de arts vaststelt dat je fysiek niet in orde bent, heb je blijkbaar somatische klachten.
4 Bij romantische kunstenaars leidt juist hun melancholieke gemoedstoestand tot grote creativiteit.
5 Nederlanders zijn dol op het koningshuis, maar veel allochtonen hebben niets met de monarchie.
6 Hoewel ik als professioneel musicus goed verdien, kan ik me geen dure cruisevakantie permitteren.

Slide 21 - Slide

Theorie: tussen -(e)n
  • Basisregel = als het eerste deel van de samenstelling:
  • een zelfstandig naamwoord is en
  • alléén een meervoud heeft op -n of -en.....................
  •                                    dan schrijf  je +(e)n.

eik + boom = eikenboom                            kat + bak = kattenbak        
blinde + school = blindenschool            krant + kop = krantenkop

Slide 22 - Slide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

1. Geen meervoud heeft.      Voorbeeld: tarwebrood, benzinegeur

2. Verwijst naar iets dat enig in zijn soort is.     Voorbeeld: Koninginnedag,  
                                                                                               maneschijn

3. Alleen een meervoud op -s heeft.    Voorbeeld: aspergesoep, douchekraan

Slide 23 - Slide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

4. Een meervoud op -s  én  -(e)n heeft. 
                  Voorbeeld: groenteboer (mv. groenten én groentes) , geboortecijfer (mv. geboorten én                      geboortes)
5. Geen zelfstandig naamwoord is of een bijvoeglijk naamwoord is: 
                    Voorbeeld: knarsetanden , hogeschool

6. Een bijvoeglijk naamwoord versterkt. 
                     Voorbeeld: goed - beregoed


Slide 24 - Slide

Wat is de juiste samenstelling?

pan + koek

Slide 25 - Slide

Pannenkoek
want:

het eerste deel is een znw met een meervoud op -en


Slide 26 - Slide

Wat is de juiste samenstelling?
zon + straal

Slide 27 - Slide

Zonnestraal
want:

het eerste deel (zon) is enig in z'n soort

Slide 28 - Slide

Gerstekorrel
want:

Het eerste deel is een zelfstandig naamwoord dat geen meervoud heeft.

(het meervoud van gerst = gerst)

Slide 29 - Slide

Sommige werkwoorden klinken hetzelfde, maar worden toch op verschillende manieren geschreven: 
De stormen verwoesten talloze huizen 
die ze op hun weg tegenkomen.

De stormen verwoestten vorig jaar 
talloze huizen.


Wat is het verschil?
Je spreekt het werkwoord hetzelfde uit. Maar de tweede zin staat in de verleden tijd en schrijf je met -tten!

Slide 30 - Slide

De schepen strandden jaren geleden en liggen daar nog steeds.

De schepen stranden, terwijl de toeristen maken dat ze wegkomen.


Wat is het verschil?
Je spreekt het werkwoord hetzelfde uit. Maar de eerste zin staat in de verleden tijd en schrijf je met -dden!

Slide 31 - Slide

?
Om de juiste keuze te maken tussen -de(n) en -dde(n) of tussen -te(n) en -tte(n), moet je vaststellen met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. 
Gaat het om: 
  • een persoonsvorm, 
  • een infinitief (het hele werkwoord) of 
  • een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 32 - Slide

Persoonsvorm
Werkwoorden die op dezelfde manier worden uitgesproken, maar verschillend worden geschreven zijn: 
Werkwoorden waarbij de stam eindigt op een -d of een -t
                antwoorden - ik antwoord
                barsten ik barst


Hoe schrijf je de verleden tijd?
Achter de stam in het enkelvoud - de of -te 
en 
in het meervoud achter het werkwoord -den of -ten

Slide 33 - Slide

Verschil tegenwoordige tijd en verleden tijd meervoud bij werkwoorden eindigend op een -d of -t
De persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) meervoud schrijf je met -den en -ten:
– behoeden: Ouders behoeden hun kinderen graag voor narigheid.
– posten: Posten jullie deze brieven vandaag nog?

De persoonsvorm verleden tijd (pvvt) schrijf je met -dde(n) of -tte(n):
– landen: Hoe laat landden die passagiers gisteren op Schiphol?
– misten: Het mistte vanmorgen in grote delen van het land.

Slide 34 - Slide

Infinitief = het hele werkwoord
Van een infinitief (inf) vind je de spelling in het woordenboek:
– losbarsten: Wanneer zal het feest losbarsten?
– wedden: Daar gaan we zeker niet om wedden!

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
Maak in dat geval het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, dus zonder -dde(n) en -tte(n) 

de vergoede schade, de ingerichte woonkamer.

! Soms is -dde(n) of -tte(n) toch nodig, vanwege de uitspraak:
de vers gezette koffie en niet de vers gezete koffie.
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Slide 38 - Slide

Opdracht 1
  1. In een aparte ruimte twistte / twiste de jury langdurig over de uitslag.
2 Wie wil aandacht besteden / besteedden aan het gepeste / gepestte meisje?
3 In het stadspark verwondde / verwonde de agressieve hond een jong katje.
4 Wachtende familieleden verblijdden / verblijden afgelopen zondag de gelande / gelandde passagiers in de aankomsthal.


Slide 39 - Slide

Succes met jullie toets!

Oefenen spelling persoonsvorm:

Maak opdracht 1, 2 en 3
op
bladzijde263 en 264

Slide 40 - Slide