Herhaling stof klas 1 - Trede 2

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je welke leesstrategieën er zijn.

  • weet je welke tekstdoelen (4) en -soorten er zijn.

  • kun je de functies van een inleiding en een slot herkennen en benoemen.

  • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen in een tekst vinden en benoemen. 

  • kun je uitleggen en herkennen hoe teksten zijn opgebouwd.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je welke leesstrategieën er zijn.

  • weet je welke tekstdoelen (4) en -soorten er zijn.

  • kun je de functies van een inleiding en een slot herkennen en benoemen.

  • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen in een tekst vinden en benoemen. 

  • kun je uitleggen en herkennen hoe teksten zijn opgebouwd.

Slide 1 - Slide

Welk leesstrategieën ken je?

Slide 2 - Open question

Wanneer gebruik je welke leesstrategie?
Oriënterend lezen
Doel: 
Je wilt het onderwerp weten en of je een tekst kunt gebruiken?
Wat doe je?
Je leest de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes, afbeeldingen, grafieken, tabellen en opvallende woorden en de bron/naam van de schrijver.


Als de houten satellieten heel blijven
Biologie missie
Nederlands, Onderbouw; Trede 2:
Lezen:
Informatie
Structuur in tekst
Kernzin
De schrijver kondigt als het ware aan wat het onderwerp is, of welk punt er wordt gemaakt. Daarna volgt een uitleg, meestal ook met enkele concrete voorbeelden.
Je herkent alinea’s
Je herkent kernzinnen
Je onderscheidt hoofdzaken en bijzaken van elkaar
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
(opsomming, tijdvolgorde, tegenstelling, oorzaak/gevolg)
Je kunt het onderwerp van de tekst noemen
Je herkent een mening
Je herkent het tekstdoel
Je herkent kernzinnen
Je onderscheidt hoofdzaken en bijzaken van elkaar
Je kunt een tekst(gedeelte) samenvatten
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je kunt een tussenkopje formuleren dat bij de inhoud van de alinea past
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je bepaalt de bedoeling van de schrijver.
t/m 19. Je kunt de woordraadstrategieën toepassen
De betekenis afleiden van een bekend woorddeel
Het vinden van een synoniem
Het vinden van een tegenstelling
Het vinden van een omschrijving






























Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je welke leesstrategie?
Globaal lezen
Doel: 
Je wilt weten waar de tekst over gaat en wat de hoofdzaken zijn.
Wat doe je?
Je leest de eerste en laatste alinea en de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
 


Als de houten satellieten heel blijven
Biologie missie
Nederlands, Onderbouw; Trede 2:
Lezen:
Informatie
Structuur in tekst
Kernzin
De schrijver kondigt als het ware aan wat het onderwerp is, of welk punt er wordt gemaakt. Daarna volgt een uitleg, meestal ook met enkele concrete voorbeelden.
Je herkent alinea’s
Je herkent kernzinnen
Je onderscheidt hoofdzaken en bijzaken van elkaar
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
(opsomming, tijdvolgorde, tegenstelling, oorzaak/gevolg)
Je kunt het onderwerp van de tekst noemen
Je herkent een mening
Je herkent het tekstdoel
Je herkent kernzinnen
Je onderscheidt hoofdzaken en bijzaken van elkaar
Je kunt een tekst(gedeelte) samenvatten
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je kunt een tussenkopje formuleren dat bij de inhoud van de alinea past
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je herkent verschillende signaalwoorden en tekstverbanden
Je bepaalt de bedoeling van de schrijver.
t/m 19. Je kunt de woordraadstrategieën toepassen
De betekenis afleiden van een bekend woorddeel
Het vinden van een synoniem
Het vinden van een tegenstelling
Het vinden van een omschrijving






























Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je welke leesstrategie?
Intensief lezen
Doel:
Je wilt de tekst goed begrijpen en de verbanden zoeken binnen de tekst. Daardoor vind je ook de hoofdgedachte van de tekst.
Wat doe je?
Je leest de tekst helemaal en grondig.





























Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je welke leesstrategie?
Zoekend lezen
Doel: 
Je gaat op zoek naar de informatie die je gaat gebruiken in bijvoorbeeld  je werkstuk. 
Wat doe je?
Je leest tussenkopjes en kijkt naar tabellen en grafieken. 






























Slide 6 - Slide

Wat is een tekstdoel? Probeer dat in je eigen woorden uit te leggen.

Slide 7 - Open question

Tekstdoelen
  • Een schrijver heeft met een tekst altijd een bedoeling/doel.

  • Bijvoorbeeld uitleggen hoe je voor een konijn  moet zorgen.

  • Er zijn een aantal tekstdoelen.

Slide 8 - Slide

Tekstdoelen

  • In een tekst kunnen verschillende doelen zitten, maar meestal heeft een schrijver maar een hoofddoel met zijn tekst.

  • Als je het doel van een tekst moet noemen, bedenk dan: wat wil de schrijver met deze tekst?

  • Omdat de doelen van een schrijver met een tekst kunnen verschillen, zijn er ook verschillende soorten teksten. Bij een bepaalde schrijfdoel hoort een bepaalde tekstsoort.

Slide 9 - Slide

Doel van de tekst
De schrijver wil...
Voorbeelden van tekstsoorten
Informeren
informatie/feiten geven over een onderwerp /  dat je iets te weten komt.
Nieuwsartikel, verslag, schoolboek
Instrueren
uitleggen hoe iets gedaan moet worden.
Handleiding, recept, gebruiksaanwijzing
Overtuigen
de lezer overhalen om zijn of haar mening over te nemen.
Debattekst, betoog, ingezonden brief
Aansporen tot handelen
je overhalen iets te gaan doen / in actie laten komen 
Advertentie, reclamefolder, klachtenbrief, uitnodiging
Amuseren
iets schrijven waarvan hij/zij hoopt dat de lezer er plezier aan beleeft. 
Stripverhaal, fictieboek, kort verhaal, gedicht
Het doel van een tekst
De schrijver wil altijd iets bij de lezer bereiken met de tekst. Bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of de lezer iets laten doen. De tekst die hij schrijft heeft dus een doel.

Slide 10 - Slide

Structuur
  • Titel
  • Tussenkoppen
  • Alinea's (deelonderwerpen)
  • Witregels
  • Inleiding - middenstuk - slot
  • Bronvermelding
  • Citaten

Slide 11 - Slide

Titel
De titel trekt direct de aandacht van de lezer. De titel heeft de volgende functies:

  1. De lezer nieuwsgierig maken.
  2. Het onderwerp duidelijk maken aan de lezers.

Slide 12 - Slide

Het onderwerp
1. Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 
  • De titel
  • De eerste zin of de eerste alinea 
  • Een afbeelding bij de tekst 
  • Tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst.
2. Vervolgens lees je de eerste alinea (inleiding).
3. Onderwerp is in een of enkele woorden waar de tekst over gaat.

Slide 13 - Slide

Alinea’s

In een tekst staat niet alles door elkaar. De tekst is meestal verdeeld in stukjes. Zo’n stukje heet een alinea
In een alinea staat informatie die bij elkaar hoort.

In de eerste alinea staat vaak waar de hele tekst over gaat (onderwerp). In de volgende alinea’s staat meer uitleg of informatie over het onderwerp van de tekst (deelonderwerpen).

Slide 14 - Slide

Alinea’s

  • Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel. Soms wordt er eerst een regel overgeslagen.

  • In schoolboeken staat vaak een nummer voor een alinea. Zo kun je sneller iets opzoeken.

  • Soms staan er ook tussenkopjes tussen verschillende alinea's (handig om het deelonwerp te vinden).

  • Iedere alinea heeft altijd een kernzin. Dat is een zin die het beste aangeeft waarover de alinea gaat.
    Meestal de eerste, tweede of laatste zin.

Slide 15 - Slide

Leg in eigen woorden uit wat een deelonderwerp is.

Slide 16 - Open question

Deelonderwerpen
  • In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
  • Soms staan er tussenkopjes boven een nieuw deelonderwerp.

Slide 17 - Slide

Deelonderwerpen
  • Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.

  • Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Slide 18 - Slide

Wat is geen manier om een tekst in te leiden?
A
Een samenvatting geven.
B
Het onderwerp introduceren.
C
Een vraag stellen.
D
Een anekdote vertellen

Slide 19 - Quiz

Inleiding, middenstuk en slot

De inleiding is het eerste deel van een tekst. Daarin staat kort waar de tekst over gaat.

De inleiding van een tekst:
  • Bestaat meestal uit één of twee alinea's.
  • Heeft vaak een van de volgende functies:
  1. Zeggen waar de tekst over gaat (onderwerp aankondigen).
  2. Je nieuwsgierig maken door een kort, grappig of bijzonder verhaaltje te vertellen.
  3. Een probleem geven / een vraag stellen.
  4. De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen.

Slide 20 - Slide

Inleiding, middenstuk en slot



  • Het middenstuk is het langste deel van de tekst.
  • Het middenstuk bevat de meeste informatie.
  • Verschillende deelonderwerpen.

Slide 21 - Slide

Welke functie kan een slot niet hebben?
A
Een samenvatting geven.
B
Een advies geven.
C
Een oproep doen.
D
Een probleem geven.

Slide 22 - Quiz

Inleiding, middenstuk en slot

In het slot wordt vaak het belangrijkste van de tekst in het kort herhaald. Er is dan sprake van een van de volgende functies:
  • Een conclusie geven
  • Een samenvatting geven

Andere functies die een slot kan hebben zijn:
  • Een oproep doen
  • Een advies geven
  • Een afweging maken
  • Een waarschuwing geven
  • Een verwachting/toekomstvisie uitspreken

Slide 23 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je welke 6 tekstdoelen en -soorten er zijn.

  • kun je de functies van een inleiding en een slot herkennen en benoemen.

  • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen in een tekst vinden en benoemen. 

  • kun je uitleggen en herkenen hoe teksten zijn opgebouwd.

Slide 24 - Slide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 25 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 26 - Open question

Lees de tekst.

Slide 27 - Slide

Wat is het
doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 28 - Quiz

Leg uit waarom dit een amuserende tekst is.

Slide 29 - Open question

Lees de tekst.

Slide 30 - Slide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 31 - Quiz

Wat kun je van deze informatie leren?

Slide 32 - Open question