Les klas 2hv ch2

Bonjour & bienvenue
2hv
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare school

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bonjour & bienvenue
2hv

Slide 1 - Slide

Programme
Explication I
Poser une question
Au travail!

Slide 2 - Slide

objectifs
  • Ik herken het bijvoeglijke naamwoord in Franse zinnen.
  • Ik ken de regels rondom het gebruik van het bijvoeglijk   

       naamwoord in het Frans.

  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in een Franse      

       zin.

  • Ik kan op 3 manieren vragen stellen in het Frans.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Een bijvoeglijk naamwoord staat ALTIJD achter het zelfstandig naamwoord
A
Nee, soms staat hij er ook voor
B
Ja dat is altijd zo
C
Nee, hij staat er meestal voor, behalve de uitzonderingen

Slide 5 - Quiz

Het bijvoeglijk nawoord past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord
A
soms wel, soms niet
B
inderdaad!
C
nee hoor, er verandert helemaal niets!

Slide 6 - Quiz

Het juiste antwoord is:
deux ______(grand) pains
A
deux grand pains
B
deux grands pains
C
deux grandes pains

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 13 - Open question

Grammaire II: bijvoeglijk naamwoord
un poisson rouge

un garçon français

un vieux bâtiment

Slide 14 - Slide

Grammaire II: bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?

Hoofdregel: achter
Maar een aantal ervoor! Dit zijn: joli, grand, petit, bon, bonne, beau, belle, nouveau, nouvelle, vieux, vieille

Slide 15 - Slide

Ne t'inquiète pas
wat zou dit kunnen betekenen?


Slide 16 - Slide

ne t'inquiète pas!

Slide 17 - Mind map

Poser une question
Vraagwoorden
een vraag stellen in het Frans

Slide 18 - Slide

Vraagzinnen
In het Frans kun je op verschillende manieren een vraag stellen:

  • Tu aimes la musique de Stomae? (een vraagteken achter de normale zin)
  • Est-ce que tu aimes la musique de Stromae? (je gebruikt est-ce que om de zin vragend te maken) 
  • Aimes-tu la musique de Stromae?

Slide 19 - Slide

Een vraag stellen
Zonder vraagwoord
Drie manieren:

1: Gewone zin vragend uitspreken: Tu es malade?
2: Est-ce que + gewone zin: Est-ce que tu es malade?
3: Omkering van ow & pv: Es-tu malade?


Slide 20 - Slide

Grammaire C: Een vraag stellen
Tu as un chien.
Opdracht: Maak deze zin op 3 manieren vragend.

Slide 21 - Slide

Vraagwoorden
Qu'est-ce que  = wat (niet te verwarren met est-ce que wat in het Nederlands geen vertaling heeft)
Qui = wie
Quand = wanneer
= waar
Comment = hoe
Pourqoui = waarom

Slide 22 - Slide

Vraagwoorden
Vul in: qu’est-ce que, qui, quand, où, comment, combien, pourqoui
  1. Qui est ton ami? C'est Jules.
  2. Où habite ton copain?  Il habite à Paris.
  3. Pourqoui tu ne viens pas ce soir?  Je vais au cinéma.
  4. Qu'est-ce que tu veux faire? Je veux jouer au foot.
  5. C'est quand le concert? Le 30 novembre. 
  6. Combien coûte une place de cinéma?  Ça coûte 7 euros.
  7. Comment elle s'appelle? Elle s'appelle Léa. 

Slide 23 - Slide

devoirs: B 8,10-12 & C 13 -14

Slide 24 - Slide