This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Franconville étape 5 en 6 taalregel 19 en 20
Het aanwijzend voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Deze les gaat over het aanwijzend voornaamwoord.
-Aan het eind van deze les ken je de Franse aanwijzend voornaamwoorden ( zelfstandig gebruikt).
-Je herkent de Franse aanwijzend voornaamwoorden die bijvoeglijk gebruikt worden.
Slide 2 - Slide
Bekijk eerst het filmpje over de voornaamwoorden die je bijvoeglijk gebruikt.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
In het filmpje zag je het aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk gebruikt. (Groep 1)
Bepaal of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, of meervoud is en kies het goede aanwijzend voornaamwoord.
Je kunt kiezen uit vier mogelijkheden. Kijk goed naar het schema op de volgende bladzijde.
Slide 5 - Slide
Schema aanwijzende voornaamwoorden
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:
Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc
Slide 6 - Slide
Voorbeelden:
1. Mannelijk: le chien= de hond------->ce chien =deze/die hond
(stomme h of klinker: l'hôtel--------->cet hôtel)=dit/dat hôtel
2. Vrouwelijk: la fille= het meisje----->cette fille=dit/dat meisje
3. Meervoud: in alle gevallen--------->ces filles, ces chiens
Slide 7 - Slide
Je vertaalt de aanwijzende voornaamwoorden dus alsvolgt:
ce
cette
ces
cet
=
deze / die / dit / dat
Misschien vind je het schema op de volgende slide handig.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Maak de volgende slides.
Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
Wanneer je niet weet of een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is, zoek het dan even op.
Slide 10 - Slide
dit/dat restaurant = .......restaurant
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet
Slide 11 - Quiz
deze/die mensen = ...... gens
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 12 - Quiz
dit/dat hotel = ...... hôtel (m)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 13 - Quiz
dit/dat meisje=.......fille
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 14 - Quiz
deze/die vriendinnen= .....copines
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces
Slide 15 - Quiz
deze/die jongens= ......garçons
A
ces
B
cet
C
cette
D
ce
Slide 16 - Quiz
deze/die foto's=..........photos
A
cette
B
ce
C
cet
D
ces
Slide 17 - Quiz
dit/dat boek=..........livre
A
ce
B
cette
C
cet
D
ces
Slide 18 - Quiz
deze/die film=........ film
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 19 - Quiz
deze/die pennen= ........stylos.
A
ce
B
ces
C
cet
D
cette
Slide 20 - Quiz
dit/dat ijsje= ........glace
A
cet
B
ces
C
ce
D
cette
Slide 21 - Quiz
Als je het verschil wil aangeven tussen deze ( hier) en die (daar). Dan gebruik je -ci of -là achter het woord.
Dus als je wilt zeggen deze jongen of die jongen.
Deze jongen( hier) wordt dan ce garçon-ci.
Deze jongen( daar) wordt dan ce garçon-là
Slide 22 - Slide
Groep 2: Het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt
Je kunt ook een aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruiken. Dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat. Het verwijst dan wel naar een zelfstandig naamwoord eerder in de zin. Bijvoorbeeld:
Dit is mijn tas en daar staat die van Didier.
Slide 23 - Slide
Kijk goed naar de volgende zinnen:
In de klas ga je dit ook nog bespreken.
1. Voici la pizza pour Mario et celle-là est pour Julie = vrouwelijk
= Dit is de pizza voor Mario en die (daar) is voor Julie.
2. Tu veux un livre? Tu aimes celui-ci ou celui-là? = mannelijk
= Wil je een boek? Hou van deze of van die?
Slide 24 - Slide
3. Quels sont tes stylos? Ceux-ci ou ceux-là? = mannelijk meervoud
= Wat zijn jouw pennen? Deze of die?
4. Qui sont tes copines? Celles-ci ou celles-là? = vrouwelijk meervoud
= Wie zijn jouw vriendinnen? Deze of die?
Slide 25 - Slide
Opdracht
Op de volgende slides kun je steeds kiezen uit twee mogelijkheden. Of je kiest een bijvoeglijk gebruikt aanwijzend voornaamwoord of je kiest een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord. Kijk terug in de presentatie.
Slide 26 - Slide
Dus als er geen zelfstandig naamwoord staat:
mannelijk enkelvoud: celui
vrouwelijk enkelvoud: celle
mannelijk meervoud: ceux
vrouwelijk meervoud: celles
Slide 27 - Slide
1.....chien est à toi?
A
ce
B
celui
Slide 28 - Quiz
Tu as ma fourchette et......de Sarah?
A
celle
B
cette
Slide 29 - Quiz
Tu connais ..... garçon?
A
ce
B
celui
Slide 30 - Quiz
Vous prenez une pomme. Vous choisissez ..... -ci ou .....-là?
A
celle
B
cette
Slide 31 - Quiz
Quelle est ta chambre? ......-ci ou ......là?
A
celle
B
cette
Slide 32 - Quiz
......cadeaux sont pour ma mère.
A
ces
B
ceux
Slide 33 - Quiz
Leg hieronder uit welke twee groepen aanwijzend voornaamwoorden er zijn en hoe je ze gebruikt.