What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
SCHRIJVEN 1 / verwijzen
Nederlands
Samenhang in een tekst I
(verwijzen)
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Samenhang in een tekst I
(verwijzen)
Slide 1 - Slide
Wat doen we vandaag?
Samenhang in de tekst;
Verwijswoorden.
Slide 2 - Slide
Kijk eens naar deze zin:
Daar ligt Peter. Het lezen van het moeilijke boek daar kostte Peter veel moeite. Peter is daarbij dan ook in slaap gevallen.
Wat vind je van deze zin?
Slide 3 - Slide
Wat zijn verwijswoorden?
Daar ligt Peter. Het lezen van
dat
moeilijke boek kostte
hem
veel moeite.
Hij
is daarbij dan ook in slaap gevallen.
Verwijswoorden: woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst.
Zonder verwijswoorden wordt een tekst heel saai.
Verwijzen in de tekst helpt je om gevarieerd te schrijven.
Slide 4 - Slide
Voorbeelden van verwijswoorden
personen:
hij/zij, hem/haar, hun, ze (meervoud)
aanwijzen:
die, deze, dit, dat
verwijzen naar het woord dat er voor staat:
dat, die
Vandaag gaan we het hebben over het verwijzen naar
personen en dingen.
Slide 5 - Slide
Verwijzen met hij/zij
verwijs naar personen met
hij/zij
Nancy gaat morgen niet mee.
Zij
heeft een andere afspraak.
De monteur komt morgen terug.
Hij
moet eerst een onderdeel bestellen.
Slide 6 - Slide
De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
De taxichauffeur
B
Hij
Slide 7 - Quiz
De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.
Waarnaar verwijst 'hij'?
Slide 8 - Open question
Verwijzen met ze/zij (meervoud)
verwijs naar dieren en dingen met
ze
Ik zoek mijn boeken. Waar heb ik
ze
gelaten? Ik kan
ze
niet vinden.
verwijs naar personen met
zij
of
ze
De studenten zijn op school.
Zij
hebben zo les in het praktijklokaal, maar
ze
drinken eerst een kop koffie.
Slide 9 - Slide
De sporters zijn klaar met de wedstrijd. Zij zijn erg moe.
Wat is het verwijswoord in deze zin?
A
De sporters
B
De wedstrijd
C
Zijn
D
Zij
Slide 10 - Quiz
Wil jij tegen de studenten zeggen dat de les later begint? Dan staan ze niet voor een dichte deur.
Wat is het verwijswoord?
A
Jij
B
Ze
C
De studenten
D
Tegen
Slide 11 - Quiz
Hij is alweer te laat, dus ik zal hem wel even bellen.
'Hem' is hier het verwijswoord.
Waar verwijst het woord naar?
A
Ik
B
Hij
Slide 12 - Quiz
Mijn laptop en telefoon zijn spoorloos. Ik kan hen niet vinden.
Is dit correct geschreven?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Verwijzen met hem/haar/hun
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Je mag dat boek van Irma best lenen. Het maakt haar toch niets uit.
Komen Bert en Hans niet? Je moet hun ook vragen voor dat feest!
Slide 14 - Slide
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Welk verwijswoord verwijst naar Martijn?
A
Hij
B
Hem
Slide 15 - Quiz
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Welk verwijswoord verwijst naar scooter?
A
Hij
B
Hem
Slide 16 - Quiz
Verwijzen met hen/hun (meervoud)
gebruik
hen/hun
als je
ze/zij
niet kunt gebruiken;
Deze boeken zijn van hen. Volgens hen is dat niet waar. Deze pennen zijn voor hen.
gebruik
hun
om bezit aan te geven als het bezit erachter staat (
bezittelijk voornaamwoord
);
Wat is hun postcode?
Dat is hun auto.
Slide 17 - Slide
Maar ook:
Hun
gebruik je als
meewerkend voorwerp
in een zin:
De gastvrouw geeft
hun
iets te drinken.
Veel gemaakte fout in de Nederlandse taal:
Hun gebruiken als onderwerp = fout!
Hun hebben zich niet afgemeld.
Slide 18 - Slide
En:
Hen
gebruik je na een voorzetsel in een zin:
De gastvrouw geeft
aan
hen
iets te drinken.
Vaak het lijdend voorwerp (ondergaat iets)
Handige regel: voorzetsel ervoor? > hen.
Maar let op dat er geen bezit achter staat!
Zij werden bedankt
voor
hun medeleven.
Medeleven = bezit > dan gebruik je tóch hun.
Slide 19 - Slide
Dus:
Dat is hun fiets. / Die fiets is van hen.
Wat is hun lokaal? / Dat lokaal is van hen.
Dat is hun probleem.
Slide 20 - Slide
Als het bezit erachter staat.....
Slide 21 - Slide
Mark en Amy treden af als bestuurslid.
... zijn niet herkiesbaar.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 22 - Quiz
Volgens ... is mijn stage perfect verlopen.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 23 - Quiz
Maak jij de notulen? ... moeten vanmiddag verstuurd worden.
A
Ze
B
Zij
C
Hen
D
Hun
Slide 24 - Quiz
Ik heb ... verteld wat het kost.
Slide 25 - Open question
De voorzitter bedankte de mensen voor ... komst.
Slide 26 - Open question
Alles begrepen?
Oefeningen maken handout
Opdracht 1 t/m 4 maken (Boek B, blz 205 & 206)
Slide 27 - Slide
More lessons like this
TAALVERZORGING / VERWIJZEN 1
November 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
SCHRIJVEN & FORMULEREN 1 / verwijzen
June 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
SCHRIJVEN & FORMULEREN / verwijzen
October 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 2 / verwijzen
November 2020
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 2 / verwijzen
October 2024
- Lesson with
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
verwijswoorden
March 2024
- Lesson with
18 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Signaal- en verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
49 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Verwijswoorden (gebaseerd op strategieles Nieuwsbegrip)
April 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1