4T - TV Les 1

4T - Tekstverklaren les 1
Vandaag leer en oefen je: 
- Tekstopbouw & Tekstdoelen
- Feiten, meningen & argumenten
- Signaalwoorden & verbanden
- Citeren
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4T - Tekstverklaren les 1
Vandaag leer en oefen je: 
- Tekstopbouw & Tekstdoelen
- Feiten, meningen & argumenten
- Signaalwoorden & verbanden
- Citeren

Slide 1 - Slide

Tekstopbouw & Tekstdoelen
Inleiding, middenstuk, slot

Belangrijkste tekstdoelen: Informeren, amuseren, uitleggen, overhalen, overtuigen

Slide 2 - Slide

Noem de 5 belangrijkste tekstdoelen

Slide 3 - Open question

Uit welke 3 delen is een tekst opgebouwd?

Slide 4 - Open question

Feiten, meningen & argumenten

Slide 5 - Slide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of onwaar is


Controleerbaar

Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is

Slide 6 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt


Niet controleerbaar

Je kunt het eens of oneens zijn

Slide 7 - Slide

ARGUMENT

- Reden: waarom je iets vindt



Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen:
   - Ik vind dit zo, omdat……….
   - Ik vind dit zus, want……..

 (want en omdat zijn signaalwoorden)

Slide 8 - Slide

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quiz

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 10 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 11 - Slide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 12 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 13 - Slide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 14 - Slide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 15 - Slide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 16 - Slide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 17 - Slide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 18 - Slide

CITEREN
Citeren = letterlijk een stukje overnemen uit de tekst
Dit kan zijn: een woord, een woordgroep, een zinsdeel, een zin of meerdere zinnen

MOET volgens een vaste regel: 
"Eerste drie woorden ... laatste drie woorden" (regel 1-4)

Slide 19 - Slide

CITEREN (vervolg)
MOET volgens een vaste regel: 
"Eerste drie woorden ... laatste drie woorden" (regel 1-4)

Als je teveel citeert, is je antwoord fout en krijg je geen punten. 

Als je niet volgens de regels citeert, dan kan je antwoord ook fout gerekend worden. 

Slide 20 - Slide

AAN DE SLAG
Lees de tekst

"Geef kind geen zoete dranken"


en maak de bijbehorende vragen in je schrift.  

Slide 21 - Slide