Theme 5. Writing + Grammar

Please sit down
Put your book and Ipad facedown on your table

Lesson starts when the timer stops!
timer
2:00
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Please sit down
Put your book and Ipad facedown on your table

Lesson starts when the timer stops!
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Today
- Grammar and writing

Lesson goal: You can use the conjunctions 'and' , 'but' and 'because'.

Slide 2 - Slide

Prefixes and Suffixes 
Prefix en Suffix zijn letters die je toevoegt voor (prefix) of na (suffix) een woord. Deze toevoegingen veranderen de betekenis van het woord. 

Prefixes
Non– / un– / im– / il– / in– / ir– / dis- deze geven allemaal de tegenovergestelde betekenis aan een woord
Responsible - Irresponsible 
Verantwoordelijk - Onverantwoordelijk 

Slide 3 - Slide

Prefixes and Suffixes 
Re- betekent opnieuw, terug of in reactie tot wanneer het toegevoegd is aan het begin van een woord.  
turn, visit, play, act
return, revisit, replay, react 

Mis– wordt gebruikt om een negatieve betekenis te geven als het aan het begin van het woord toegevoegd is.  Understand - Misunderstand
Dis– wordt gebruikt voor een negatieve betekenis of het tegenovergestelde aan het begin van het woord. Like - Dislike 

Slide 4 - Slide





                                                                                                              6 questions

Slide 5 - Slide

What does re- means?
timer
0:30

Slide 6 - Open question


What does mis- means?
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Wat komt er voor "sense"?
A
Non
B
Un
C
Ir
D
Dis

Slide 8 - Quiz

Wat komt er voor "possible"?
A
Non
B
Dis
C
Im
D
Ir

Slide 9 - Quiz

Wat komt er voor "appear"?
A
Un
B
Dis
C
Non
D
Ir

Slide 10 - Quiz

Wat komt er voor "play"?
A
Mis
B
Re
C
Un
D
Ir

Slide 11 - Quiz

Prefixes and Suffixes 
Suffixes
–er: Deze uitgang maakt een vergelijking. Het wordt ook gebruikt voor een persoon of ding dat een actie doet. slow – slower / teach – teacher

–ness wordt gebruikt om een adverb/adjective (bijwoord/bijvoeglijk naamwoord) in een zelfstandig naamwoord te veranderen.  kind - kindness /  happy - happiness 


Slide 12 - Slide

Prefix and Suffix 
–ing achter een woord wordt gebruikt voor een product, materiaal of een werkwoord wat in een zelfstandig naamwoord gezet wordt. 
paint - painting 

 –ment toevoegen achter een woord veranderd een werkwoord ook in een zelfstandig naamwoord. 
pay - payment 

Slide 13 - Slide





                                                                                                            9 questions

Slide 14 - Slide

Wat komt er achter "teach" wanneer het om de persoon gaat?
A
ment
B
ness
C
er
D
ing

Slide 15 - Quiz

Wat komt er achter "teach" wanneer het om de actie gaat?
A
ment
B
ness
C
er
D
ing

Slide 16 - Quiz

Wat komt er achter "sad"?
A
er
B
ing
C
ment
D
ness

Slide 17 - Quiz

Wat komt er achter "punish"?
A
ment
B
ness
C
er
D
ing

Slide 18 - Quiz

Wat komt er achter "end"?
A
ment
B
ness
C
ing
D
er

Slide 19 - Quiz

disbelief
Wat geeft 'dis' aan?
A
unpolite
B
rude
C
tasty
D
not

Slide 20 - Quiz

Choose the suffix that changes the verb 'buy' into a person that does the action.
A
-ing
B
-ment
C
-er

Slide 21 - Quiz

Complete the sentence with the correct prefix.

I don't trust that boy anymore. He was ...honest about his age.
A
re
B
dis
C
mis
D
im

Slide 22 - Quiz

Choose the suffix that changes the verb 'develop' into a person that does the action.
A
-ment
B
-ness
C
-er

Slide 23 - Quiz

Linking words
We gebruiken linking words om zinnen aan elkaar te verbinden.
Linking words zijn bijvoorbeeld: and, but, because.

Ieder linking word heeft een andere betekenis. Aan het linking word kun je zien hoe de twee zinnen met elkaar in verbinding staan.

Slide 24 - Slide

But -->        Tegenstelling met vorige zin
                       I want to hang out with my friends but I have to finish 
                       my homework first
And -->       Toevoeging aan vorige zin
                       Steve likes to use Tiktok and Twitch the most
Because--> Reden van vorige zin
                        I like English class because the teacher is awesome
                              

Slide 25 - Slide





                                                                                                            9 questions

Slide 26 - Slide

I’m using Mum’s bike _____ mine has broken down.
A
and
B
but
C
because

Slide 27 - Quiz

I wanted to see that programme _____ I forgot about it.
A
and
B
but
C
because

Slide 28 - Quiz

I went to watch The Fault in Our Stars film _____ I liked the book so much.
A
and
B
but
C
because

Slide 29 - Quiz

She is not a fan of Italian food _____ she does like spaghetti.
A
and
B
but
C
because

Slide 30 - Quiz

I went upstairs, took a shower _____ went to bed.
A
and
B
but
C
because

Slide 31 - Quiz

I have a blog ______ I love to write.
A
because
B
but
C
so that

Slide 32 - Quiz

______ you have been so kind to me, I want to give you this present.
A
And
B
But
C
Because

Slide 33 - Quiz

Comedy ______ romance are my favourite film genres.
A
and
B
but
C
because

Slide 34 - Quiz

1. It was raining outside,          we decided to watch TV.
Choose the correct conjunction from the right: 
2. My name is Helen              I'm from the UK.
3. Sleep is important               it keeps you healthy.
4. I would be sooo happy              I got tickets to the Taylor Swift concert!
.....
.....
.....
.....
so
and
because
if

Slide 35 - Drag question