7. Sanne ……………………….. (praten) vorige week ook al door de les.
8. Wij ………………………….. (beleven) niet veel in deze klas.
9. Samantha …………………………………(begroeten) haar weer niet.
10 Meneer Lemmens ………………………….. (sussen) de ruzie.
11. Waarom …………………………………(branden) er gisteren maar een lamp?
12. Die meisjes …………………………..(smeden) gemene plannen.
13. Het dier …………………………….. (verspreiden) een vieze stank.
14. Men ……………………………… (vrezen) voor hoge cijfers door deze oefeningen.
15. Er ………………………….. (mogen) niemand meer bij van de brandweer.