Werkwoordspelling t.t. v.t.

Tegenwoordige tijd
werkwoordspelling
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 35 slides, with text slides.

Items in this lesson

Tegenwoordige tijd
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm (pv)
Hoe vind je de pv in een zin?

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm (pv)
Hoe vind je de pv in een zin?

  • De zin van tijd veranderen.
  • De zin vragend maken.
  • De zin in enkelvoud of meervoud veranderen.

Slide 3 - Slide

De zin van tijd veranderen
Tegenwoordige tijd:
Iedere dag is hij te laat op school.

Verleden tijd:


Slide 4 - Slide

De zin van tijd veranderen
Tegenwoordige tijd:
Iedere dag is hij te laat op school.

Verleden tijd:
Iedere dag was hij te laat op school.

Slide 5 - Slide

De zin vragend maken
Monica Geuze is een bekende influencer.

Maak de zin vragend:

Slide 6 - Slide

De zin vragend maken
Monica Geuze is een bekende influencer.

Maak de zin vragend:
  • Is Monica Geuze een bekende influencer?

Slide 7 - Slide

De zin in enkelvoud of meervoud veranderen

  • De minister van het CDA wil een mobieltjesverbod invoeren.

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

Slide 8 - Slide

De zin in enkelvoud of meervoud veranderen
Onderwerp: de minister -> enkelvoud
  • De minister van het CDA wil een mobieltjesverbod invoeren.

Zet de zin in het meervoud:

Slide 9 - Slide

De zin in enkelvoud of meervoud veranderen
Onderwerp: de minister -> enkelvoud
  • De minister van het CDA wil een mobieltjesverbod invoeren.

Zet de zin in het meervoud:
  • De ministers van het CDA willen een mobieltjesverbod invoeren.

Slide 10 - Slide

Schrijf de pv op
  1. Volgende week ga ik een nieuwe laptop kopen.
  2. Verwijst de huisarts jou door naar de specialist?
  3. Dit medicijn beïnvloedt de rijvaardigheid, dus rijd voorzichtig.
  4. Dit jaar mag er eindelijk weer vuurwerk worden afgestoken.
  5. Iedere avond voordat ik ga slapen, kijk ik eerst een uur TikTok. 

Slide 11 - Slide

Tegenwoordige tijd (t.t)
De pv in een zin is altijd t.t. of v.t.
De pv kan nooit een voltooid deelwoord zijn.

Voorbeeld:
  • Hij beantwoordt nooit mijn DM's. 
  • Heb ik je vraag zo voldoende beantwoord?

Slide 12 - Slide

Tegenwoordige tijd
De persoonsvorm kan drie verschillende vormen hebben in de tegenwoordige tijd:

  • ik-vorm                           
  • ik-vorm+t
  • hele werkwoord (infinitief)

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd


ik-vorm
ik-vorm + t
hele werkwoord 
Tegenwoordige tijd

rijden
rijd
rijdt
rijden

Slide 14 - Slide

Oefenzinnen tegenwoordige tijd
1. Hoe …………… (bereiden) je viergangenmenu?
2. Hij ………………….. (bestellen) een cola, een frietje en een kroket bij de cafetaria.
3. Dit .................... (raden) je nooit!
4. Onze elektrische auto ...............(laden) iedere avond op.
5. Sinds vorige maand ................(daten) zij met die knappe jongen uit de vierde.

Slide 15 - Slide

Huiswerk Nederlands
Taalblokken

Spelling en Grammatica
Spelling: werkwoordspelling tegenwoordige tijd opdr. 1 t/m 23

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Verleden tijd
werkwoordspelling

Slide 18 - Slide

Verleden tijd (v.t.)
De persoonsvorm in v.t. kan een zwak of een sterk werkwoord zijn.
Sterk ww enkv:
  • lig - lag
  • slaap - sliep
  • zwem - zwom

Zwak ww enkv:
  • wacht - wachtte 
  • stop - stopte
  • raad - raadde 

Slide 19 - Slide

Verleden tijd (v.t.)
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd hebben de volgende vormen:
ww: stappen
enkelvoud: stapte
meervoud: stapten

ww: vergaderen
enkelvoud: vergaderde
meervoud: vergaderden

Slide 20 - Slide

Verleden tijd (v.t.) zwakke ww

Enkelvoud:
ik-vorm + -te/ -de

Meervoud: 
ik-vorm + -ten/ -den 
Verleden tijd (v.t.) zwakke ww

Enkelvoud:
repareerde

Meervoud:
repareerden

Slide 21 - Slide

Verleden tijd (v.t.)
Hoe weet je of -de(n) of -te(n) moet gebruiken?

'T SEXY FOKSCHAAP   -> T SX FKSCHP

ww: niezen - en= niez

De Z zit er niet in, dus: niesde of niesden

Slide 22 - Slide

Verleden tijd (v.t.)
1. Tijmen ………………………….. (verwachten) toen grote tegenstand.
2. De spitsen ……………………….. (scoren) vier doelpunten.
3. Kathinka ………………………. (dragen) toen ook dat truitje.
4. Hij ………………………… (verbergen) dat geld in het kluisje.
5. Meneer Brons ………………………….. (belasten) zijn rug met de verhuizing.

Slide 23 - Slide

Verleden tijd (v.t.)
7. Sanne ……………………….. (praten) vorige week ook al door de les.
8. Wij ………………………….. (beleven) niet veel in deze klas.
9. Samantha …………………………………(begroeten) haar weer niet.
10 Meneer Lemmens ………………………….. (sussen) de ruzie.
11. Waarom …………………………………(branden) er gisteren maar een lamp?
12. Die meisjes …………………………..(smeden) gemene plannen.
13. Het dier …………………………….. (verspreiden) een vieze stank.
14. Men ……………………………… (vrezen) voor hoge cijfers door deze oefeningen.
15. Er ………………………….. (mogen) niemand meer bij van de brandweer.

Slide 24 - Slide

Voltooid deelwoord
werkwoordspelling

Slide 25 - Slide

Hoe herken je een volt. dlw.?
  • Een volt. dlw. begint vaak met ge-, be-, ver- of ont-
Bijv.: gebeurd, begonnen, veranderd, ontvoerd

  • Een volt. dlw. eindigt op:
-t, -d of -en
Bijv.: gesurft, bereid, gezwommen

  • Een volt. dlw. geeft aan dat iets al gebeurd is. Het is nu dus niet meer.
Bijv.: Ik ben van mijn fiets gevallen.

Slide 26 - Slide

Hoe herken je een volt. dlw.?
  • Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulp ww.
Bijv.: Heb je hier lang over nagedacht?

Hulp ww.: heb
Volt. dlw.: gedacht

  • Een volt. dlw. staat vaak achteraan in de zin.
Bijv.: Ik heb heel het weekend geslapen.


Slide 27 - Slide

Wat is het volt. dlw.?
  1. Het vliegtuig is veilig geland.
  2. Waar heb ik jou eerder gezien?
  3. Ik ben vorige week nog bij hem geweest.
  4. Heb jij al gehoord wanneer je moet werken?
  5. Sanne had verteld dat ze gisteren ziek was. 
  6. Zij heeft een date gefikst voor haar vriendin.
  7. Mijn broer is geslaagd voor zijn laatste examen. 

Slide 28 - Slide

Voltooid deelwoord
Hoe weet je of je bij het volt. dlw. een  -d of -t moet gebruiken?

'T SEXY FOKSCHAAP   -> T SX FKSCHP

ww: niezen - en= niez

De Z zit er niet in, dus: geniesd

Slide 29 - Slide

Wat is het juiste volt. dlw.?
  1. Dit weekend is veel regen .................................... (voorspellen).
  2. Vannacht heb ik ontzettend naar ............................. (dromen).
  3. Waar heb jij die leuke jas .............................. (kopen).
  4. Hij heeft zijn keuze nu al voor de derde keer ........................... (veranderen).
  5. Heb ik je nu ................................... (beledigen)?
  6. Door haar allergie voor stof heeft ze de hele dag ....................... (niezen).
  7. Ik heb echt de allerleukste dag ooit ............................. (beleven).

Slide 30 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt deelwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Je schrijft het zo kort mogelijk op.

Bijvoorbeeld: 
De verbrede weg is onlangs hersteld. 

Slide 31 - Slide

Oefenzinnen
  1. De ........................ (vergroten) foto hangt boven de bank.
  2. Vorig jaar is eindelijk dat ........................... (afbranden) huis gesloopt.  
  3. Het ....................... (witten) plafond ziet er weer fris uit. 

Slide 32 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
Heel werkwoord + d(e)

Voorbeeld: 
Blaffende honden bijten niet. 
Fietsend appen mag niet. 

Slide 33 - Slide

Tegenwoordige tijd Engelse ww
1. Hij ………………… (liken) iedere foto die ik …….…….. (posten).
2. Iedere maand ……………….. (saven) mijn vader mijn bestanden op een externe schijf.
3. Max Verstappen …………………… (racen) door de straten van Italië.
4. Als ik iets niet weet ………………… (googelen) ik dit.
5. In de garage ……………………. (hobbyen) mijn oom aan zijn motor.

Slide 34 - Slide

Verleden tijd Engelse ww
1. Vorige week ……………………. (e-mailen) jij mij toch daarover?
2. Jarenlang ………………………… (breakdancen) wij op hoog niveau.
3. Omdat ik boos was, ………………………… (deleten) ik al zijn foto’s.
4. Bij zijn feestje ……………………… (paintballen) wij de hele middag in het bos.
5. Toen hij klein was ……………………….. (basketballen) hij twee keer per week.

Slide 35 - Slide