Les 4 De verleden tijd

Les 4 werkwoordspelling
De verleden tijd
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 4 werkwoordspelling
De verleden tijd

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herhaling 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van het werkwoord:
verhuizen

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

(verhuizen)
Eric ........ de spullen naar een nieuwe werkplek.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

(besteden)
Edward .......... veel aandacht aan de opmaak van teksten.

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Op die gladde weg (skaten, tt) mijn vriend het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De verleden tijd



Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Doelen
  1. Je kunt zwakke en sterke werkwoorden herkennen.
  2. Je kent de regel voor de verleden tijd van zwakke werkwoorden.
  3. Je weet wat er in de verleden tijd gebeurt bij sterke werkwoorden.
  4. Je kunt werkwoorden in de verleden tijd zetten.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
WACHTEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
SLAPEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Sterke

werkwoorden


hebben de

KRACHT

om in de verleden tijd

van klank te veranderen.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Typ een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 16 - Mind map

Bedenk zelf voorbeelden, zoals:
denk - dacht
lieg - loog
zwem - zwom
Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Verleden tijd

sterke werkwoorden





In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt
In het meervoud:
schrijf op zoals het klinkt
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 19 - Slide

Voorbeelden:
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen

Verleden tijd

zwakke werkwoorden





In het enkelvoud: stam + te / stam + de

In het meervoud:
stam + ten / stam + den
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

-te(n) of -de(n)?

    Vaak hoor je of je

stam + te(n)

of stam + de(n)

moet gebruiken.

Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden 
spelen-speelde-gespeeld

maken-maakte-gemaakt

vertellen-vertelde-verteld

raken- raakte-geraakt


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

TT: Ik fiets.
VT: ...

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

TT: Loes verft mijn haren.
VT: ...

Slide 24 - Open question

This item has no instructions


                            
Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't
 kofschip x, schrijf je in de verleden tijd -te(n).
Zo niet, dan schrijf je -de(n). 
Regel
Leer de regels uit je hoofd.
't ex-kofschip

Slide 25 - Slide

werken - werk
De 'k' komt voor in 't ex-kofschip, dus is de verleden tijd werkte.

0

Slide 26 - Video

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

benadruk hier dat in de verleden tijd de ik-vorm en 2e en 3e persoon enkelvoud hetzelfde zijn. leg verder uit dat als het om het meervoud gaat er nog een -n achter komt. 
Geef ook aan dat het om de onvoltooid verleden tijd gaat. 




Let op
  • Als de stam (ik-vorm) al eindigt op -d of -t, dan schrijf je in de verleden tijd -dd of -tt.

  • Een werkwoord in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
antwoorden, 
stam = antwoord,
de verleden tijd is antwoordde

planten,
stam = plant,
de verleden tijd is plantte

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

In welke tijd staat dit werkwoord:
plofte

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 33 - Mind map


Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
De docent ... (wissen) het bord.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
Ze ... (kleden) het kind aan.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen
www.studiemeter.nl > taalverzorging > werkwoordspelling > verleden tijd

Tip: Download de app: Beterspellen,
selecteer niveau 2F of 3F,
oefen.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions