Verbos regulares, poder, querer

Verbos regulares, poder, querer
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Verbos regulares, poder, querer

Slide 1 - Slide

¿Cómo se dice 'ik wil'?
A
quieres
B
queremos
C
quiero
D
quieren

Slide 2 - Quiz

¿Cómo se dice 'jij wilt'?
A
quiero
B
quieren
C
quiere
D
quieres

Slide 3 - Quiz

¿Cómo se dice 'hij wilt'?
A
quiere
B
quieren
C
quiero
D
quieres

Slide 4 - Quiz

¿Cómo se dice 'wij willen'?
A
quieres
B
quiero
C
quieren
D
queremos

Slide 5 - Quiz

¿Cómo se dice 'zij willen'?
A
quiere
B
quieren
C
quieres
D
quiero

Slide 6 - Quiz

¿Cómo se dice 'jij kan'?
A
puedes
B
podrías
C
podéis
D
puedo

Slide 7 - Quiz

Cómo se dice 'hij kan'
A
podéis
B
podemos
C
puede
D
pueden

Slide 8 - Quiz

¿Cómo se dice 'wij kunnen'?
A
Nosotros podemos
B
Nosotros pueden
C
Nosotros puede
D
Nosotros podéis

Slide 9 - Quiz

¿Cómo se dice 'jullie kunnen'?
A
Vosotros podéisis
B
Vosotros podéis
C
Vosotros puedéis
D
Vosotros podríais

Slide 10 - Quiz

Vervoeg het werkwoord comprar voor de persoon yo
A
compra
B
compramos
C
compro
D
compras

Slide 11 - Quiz

Vervoeg het werkwoord hablar voor de persoon tú
A
hablas
B
habla
C
hablamos
D
hablo

Slide 12 - Quiz

Vervoeg het werkwoord vivir voor de persoon él/ella/usted
A
vive
B
vivimos
C
vivo
D
vives

Slide 13 - Quiz

Vervoeg het werkwoord escribir voor de persoon nosotros/as
A
escribimos
B
escribo
C
escribes
D
escriben

Slide 14 - Quiz

Vervoeg het werkwoord comer voor de persoon ellos/ellas/ustedes
A
como
B
comen
C
comes
D
come

Slide 15 - Quiz

Vertaal in 1 woord: ik kan

Slide 16 - Open question

Vertaal in 1 woord: wij kunnen

Slide 17 - Open question

Vertaal in 1 woord: jij kan

Slide 18 - Open question

Vertaal in 1 woord: jullie willen

Slide 19 - Open question

Vertaal in 1 woord: hij/zij/u wilt

Slide 20 - Open question

Vertaal in 1 woord: zij willen

Slide 21 - Open question

Vervoeg in 1 woord voor de persoon 'tú' het werkwoord 'comprar'

Slide 22 - Open question

Vervoeg in 1 woord voor de persoon 'nosotros' het werkwoord 'escribir'

Slide 23 - Open question

Vervoeg in 1 woord voor de persoon 'él/ella/usted' het werkwoord 'poner'

Slide 24 - Open question

Vervoeg in 1 woord voor de persoon 'tú' het werkwoord 'leer'

Slide 25 - Open question