What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H4 Woche 46 Hören + Naamvallen
Herzlich willkommen
Woche 46
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herzlich willkommen
Woche 46
Slide 1 - Slide
Die Planung dieser Woche
- Die Hausaufgaben
- Korrigieren Aufgaben letzter Woche
- Grammatik: Fälle
Slide 2 - Slide
Die Hausaufgaben:
Die Vokabeln von Seite 92
Kurz lernen, dann wiederholen
Slide 3 - Slide
Letzte Woche:
Aufgabe 1, 2, 3 & 6
korrigieren
Slide 4 - Slide
Hören: Aufgabe 4 (Seite 81)
Dann: Diktat (Aufgabe 5, Seite 82)
Slide 5 - Slide
Grammatik: Zinsontleding
Grammatik Teil 3 (ab Seite 232)
Slide 6 - Slide
Zinsontleding
1. Der Mann kauft ein Buch.
2. Die Frau sieht den Mann.
3. Der Mann gibt der Frau ein Geschenk.
Stap 1: gezegde
Stap 2: onderwerp
Stap 3: lijdend voorwerp
Stap 4: meewerkend vwp
Slide 7 - Slide
Naamvallen
1. Naamval =
3. Naamval =
4. Naamval =
Slide 8 - Slide
Der- und ein-Gruppe
Der-Gruppe: bepaalde lidwoorden = der, die, das etc. +
dies
- (deze),
jed
- (ieder),
jen
- (die),
manch
- (sommige),
solch
- (zulke),
welch
- (welke),
all
- (alle)
Ein-Gruppe: onbepaalde lidwoorden + de bezittelijke voornaamwoorden =
mein
- (mijn),
dein
- (jouw),
sein
- (zijn),
ihr
- (haar),
unser
- (onze),
euer
- (jullie),
ihr
- (hun),
Ihr
- (uw)
Slide 9 - Slide
Hoe bepaal je de naamval?
V - voorzetsel
O - ontleden
N - naamval
G - geslacht
S - systeem (der/ein-Gruppe)
U - uitgang
Slide 10 - Slide
Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
der
Mann
die
Frau
das
Kind
die
Kinder
3 Dativ
dem
Mann
der
Frau
dem
Kind
den
Kinder
n
4 Akkusativ
den
Mann
die
Frau
das
Kind
die
Kinder
Slide 11 - Slide
Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
ein
Mann
ein-
e
Frau
ein
Kind
kein-
e
Kinder
3 Dativ
ein-
em
Mann
ein-
er
Frau
ein-
em
Kind
kein-
en
Kinder
n
4 Akkusativ
ein-
en
Mann
ein-
e
Frau
ein
Kind
kein-
e
Kinder
Slide 12 - Slide
Voorzetsels
Voorzetsels met een vaste naamval:
3e: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen
4e: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
Slide 13 - Slide
De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)
Slide 14 - Slide
De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen
Slide 15 - Slide
Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval
Slide 16 - Slide
Bij welk zinsdeel je de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
Slide 17 - Quiz
Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 18 - Quiz
Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 19 - Quiz
Der Gruppe
Woorden die als de woorden der/die/das worden vervoegd. Deze worden namelijk in de derde en vierde naamval anders vervoegd.
Slide 20 - Slide
Der Gruppe
De woorden in de ein-Gruppe zijn de bezittelijke voornaamwoorden. Weet je ze niet meer?
Slide 21 - Slide
Proefzin stap voor stap
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Slide 22 - Slide
Stap 1
Welk woord moet ik vertalen?
Slide 23 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen
Slide 24 - Quiz
Stap 2
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe
Slide 25 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
Slide 26 - Quiz
Stap 3
Is het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord een der, die of das?
Slide 27 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)
Slide 28 - Quiz
Stap 4
Staat er een voorzetsel in de zin?
Slide 29 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja
Slide 30 - Quiz
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen
Slide 31 - Quiz
Stap 5
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?
Slide 32 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
Slide 33 - Quiz
Stap 6
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?
(als het goed is kun je via de hotspot de der-Gruppe er bij pakken, maar dit mag ook via je boek)
Slide 34 - Slide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Spick-o-thek
A
dem
B
die
C
den
D
der
Slide 35 - Quiz
Hören: Finde den Promi!
Finale Aufgabe A (Seite 87-88)
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
More lessons like this
4T K2 der- en ein-Gruppe in 3e en 4e naamval
December 2018
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Der und ein Gruppe stap voor stap
November 2022
- Lesson with
39 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
H3 Woche 50
December 2023
- Lesson with
46 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Der und ein Gruppe - voorzetsels
November 2020
- Lesson with
33 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Der und ein Gruppe stap voor stap
November 2022
- Lesson with
37 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
iweh Der und ein Gruppe stap voor stap
March 2024
- Lesson with
38 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
H3 Woche 51
December 2022
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
Voorzetsels met de 3e en 4e naamval (K4, Grammatik E, Teil 2)
29 days ago
- Lesson with
33 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3