Thema 2, week 3 Dictee 11

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Werkwoorden vervoegen

tegenwoordige tijd

&

verleden tijd 

&

voltooid deelwoord

&

bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

tegenwoordige tijd        
ik verbrand
hij verbrandt
wij verbranden

voltooid deelwoord
Ik ben verbrand

verleden tijd
ik verbrandde
hij verbrandde
wij verbrandden

bijvoeglijk voltooid deelwoord

De verbrande man

Wat is de verleden tijd?
boenen - Jij ...

Wat is de tegenwoordige tijd?
vebranden - Hij ...

Wat is de verleden tijd tijd?
vebranden - Hij ...

Wat is de verleden tijd?
spelen - wij ...

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb een boterham ...(eten)

Vul de verleden tijd in.
Ik ..... een boterham.

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb heel hard ....(rennen)

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren ben ik om vier uur naar huis...(gaan)

Vul de verleden tijd in.
Ik ...... wel 10 minuten. (fietsen)

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik ben al 3 jaar ... (trouwen)

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren hebben wij de hele avond ...(dansen)

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.

De weg werd verbreed.

De ..... weg.

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.

Jammer dat ik het doel heb gemist.

Het  ..... doel.

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.

De man heeft zijn hand verbrand.

De verbrande hand.

Vul de verleden tijd in: VERBRANDEN

De man ...... zijn hand.

Evaluatie