Maak opdr. 1 (blz. 114-115) in je schrift
Je noteert:
1. de tegenstelling die in de tekst staat
2. de betekenis van het onderstreepte woord
3. het signaalwoord in de zin dat de tegenstelling aangeeft (maar, daarentegen, echter, etc.)
- Deze opdracht heb je voor de volgende les (= dinsdag) af.
- Je zou hier ± 20 min. mee bezig moeten zijn.