Nieuwsbegrip week 15

Strategie 

Toetsles


1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Strategie 

Toetsles


Slide 1 - Slide

Wat betekent het woord:
geregeld

Slide 2 - Open question

Wat betekent het woord:
via
A
langs, over
B
toetje
C
yoghurt
D
een automerk

Slide 3 - Quiz

belangstelling vragen voor
de nacht doorbrengen
alles bij elkaar
iets ter beschikking van iemand stellen.
na onderzoek verklaren dat iets goed is.
in totaal
aandacht vragen voor
goedkeuren
overnachten
aanbieden

Slide 4 - Drag question

Wat betekent het woord:
begeleiden
A
pijn hebben
B
helpen/ondersteunen
C
rondrijden
D
wandelen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het woord:
de eigenaar
A
iets van jezelf
B
iets wat vervelend is
C
iets vervelends van jezelf
D
degene aan wie iets toebehoort

Slide 6 - Quiz

aansporen
van mening veranderen.
laten zien
tekort
in het begin
aantonen
aandrijven
aanvankelijk
overstag gaan
het gebrek

Slide 7 - Drag question

Wat betekent het woord:
toezeggen
A
praten
B
richten aan
C
beloven
D
presenteren

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het woord:
bijblijven
A
ergens onderkomen
B
gelijke tred houden met
C
niet vergeten worden
D
op de hoogte blijven

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het woord:
het cliché

Slide 10 - Open question

Waar gaat de tekst over?

Slide 11 - Open question

Wat zie je?

Slide 12 - Slide

Wat zie je?

Slide 13 - Slide

Wat zie je?

Slide 14 - Slide

Wereldreis met een
elektrische auto

Slide 15 - Mind map

Niveau A:
Maken opdracht 3.







verbanden:
oorzaak/opsomming/
tegenstelling
Verwijswoorden:
1. zin teruglezen
2. woorden op de plek zetten
Strategieën:

- moeilijke woorden
- vragen stellen --> vraagwoord (wie/wat/waar/wanneer/hoe
)
- samenvatten --> belangrijkste info uit de tekst.
GETALLEN ONDERSTREPEN

Slide 16 - Slide

Niveau B:
Maken opdracht 3.







Verbanden:
oorzaak/opsomming/
tegenstelling
Verwijswoorden:
1. zin teruglezen
2. woorden op de plek 
zetten
Strategieën:

- moeilijke woorden
- vragen stellen --> vraagwoord (wie/wat/waar/wanneer/hoe
)
- samenvatten --> belangrijkste info uit de tekst.

Slide 17 - Slide