GHA2 unit 5 lesson 5.1

timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Today!
Presence
reading 10 min 
Grammar 15 min
Assignments 20 min 
Homework  5 min 

Slide 2 - Slide

lesson goals
After this lesson you: 

- you know how to use adverbs and adjectives 




Slide 3 - Slide

Planning unit 5

- Test unit 5: June 8th
- Reading test in testweek end of year 
- writing test (book assignment): 25th May
or 24th....? ivm rekentoets

grammar:
Future: present simple/ present continuous/ to be going to/ will/ shall 
Conditionals: first conditional
adjectives and adverbs 


Slide 4 - Slide

Adjectives and Adverbs

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Adjectives and adverbs
  • You use an adjective (bijvoeglijk naamwoord) to say something about a noun (zelfstandig naamwoord)

  • Press the red button on the right. 
  • Collect fifty silver coins

Slide 7 - Slide

Adjectives and adverbs (2)
  • Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin. 

  • Quickly press the space bar. 
  • This is an incredibly difficult level. 

Slide 8 - Slide

Adjectives and adverbs (3)
  • Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

  • beautiful - beautifully
  • careful - carefully 


Slide 9 - Slide

Adjectives and adverbs (4)
  • LET OP:
    De spelling verandert wanneer het bijvoeglijk naamword eindigt op:
  • -le. Dan verandert -le in -ly
  • terrible - terribly                                                       unbearable - unbearibly

  • medeklinker + y. Dan verandert -y in -ily. 
  • angry - angrily                                                          merry - merrily

  • -ic. Dan komt er -ally achter. 
  • fantastic - fantastically                                       epic - epically 

Slide 10 - Slide

Adjectives and adverbs (5)
  • LET OP:
  • Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord. 

  • This game looks cool
  • The bread tastes awful
  • The band sounds amazing
  • This gadget is great. 

Slide 11 - Slide

Adjectives and adverbs (6)
  • Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord. 

  • He's a good artist. - He draws well
  • She's a fast runner. - She runs fast
  • It's a long road. - I took long to get there. 

  • Check page 25

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Do it yourself!
page 203 - 207
exercises: 1,2,3,5,6,7,8

15 minutes: let's check

Slide 14 - Slide

Homework
Finish: page 203 - 207
exercises: 1,2,3,5,6,7,8

Study words page 220-221
Study grammar adjectives/ adverbs 


Bring your English book!!


Slide 15 - Slide

GHA2 unit 5 lesson 5.1

Slide 16 - Slide