This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Tekststructuren
Tekst met verklaringstructuur
Tekst met voor- en nadelenstructuur
Tekst met probleem-oplossingstructuur
Tekst zonder vaste structuur/geen structuur
Slide 1 - Slide
Structuur van de tekst = de opbouw
Slide 2 - Slide
tekst structuren
Slide 3 - Slide
In een tekst wordt in de inleiding een beschrijving gegeven van het vaccinatieprogramma tegen Covid-19. In het middenstuk worden de voors en de tegens van dit programma besproken. In het slot trekt de schrijver een conclusie.
Welke structuur past bij deze tekst?
A
bewering-en-argumentenstructuur
B
verschijnsel-en-besprekingstructuur
C
probleem-en-oplossingstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur
Slide 4 - Quiz
Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?
Ontstaan van een regenboog
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
verschijnsel-en-besprekingstructuur
C
voordelen en nadelenstructuur
Slide 5 - Quiz
Welke tekststructuur hoort bij deze hoofdvraag, denk je?
Hoofdvraag: Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?
A
Verschijnsel-en-besprekingstructuur
B
Bewering-en-argumentstructuur
C
Probleem-en-oplossingstructuur
D
Voordelen-en-nadelenstructuur
Slide 6 - Quiz
Welke tekststructuur past het best bij een tekst over de toename van het aantal verkeersongelukken?
A
voordelen-en nadelenstructuur
B
bewering-en-argumentatiestructuur
C
verschijnsel-en-verklaringstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur
Slide 7 - Quiz
Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?
Is het handig om een coronaprik te halen?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
verschijnsel-en-besprekingstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur
Slide 8 - Quiz
Een voordelen-nadelenstructuur past bij een uiteenzetting.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Welke tekststructuur herken je door een opsomming van positieve en negatieve kanten van een verschijnsel in de tekst?
A
bewering-en- argumentstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
voordelen-en-nadelenstructuur
D
verschijnsel-en-verklaringstructuur
Slide 10 - Quiz
timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
Meestal 1 alinea
Meestal 1 alinea
conclusie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofdgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
oproep doen
aanbeveling maken
Slide 11 - Drag question
Deze vraag gaat over de verschillen tussen een nieuwsbericht en een artikel. Sleep de componenten naar de juiste plek.
artikel
Nieuwsbericht
Gaat niet per se over een actueel onderwerp
Gaat over een actueel onderwerp
Titel geeft het onderwerp of hoofdgedachte aan
Titel geeft de hoofdgedachte aan
Hiërarchisch opgebouwd
Heeft een vaste tekststructuur
Sobere lay-out
Aantrekkelijke lay-out
Tekstdoel is informeren
Kan verschillende tekstdoelen hebben
Slide 12 - Drag question
Sleep de juiste kern naar de juiste tekststructuur
verleden-heden-toekomststructuur
probleem-oplossings-structuur
verklaringsstructuur
situatie vroeger
situatie nu
kenmerken/voorbeelden
redenen/
oorzaken
verdere beschrijving van het probleem/oorzaken/
gevolgen/ oplossingen
Slide 13 - Drag question
Sleepvraag:
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
inleiding:
onderwerp
inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
Slide 14 - Drag question
WAAR
NIET WAAR
Als een tekst een duidelijke, vaste tekststructuur heeft,
zijn verbinding- of signaal-woorden overbodig.
Een achtergrondartikel
leent zich minder goed voor een verklaringsstructuur
dan een nieuwsbericht.
Een opiniestuk leent zich beter voor een argumentatiestructuur
dan een nieuwbericht.
Een nieuwbericht heeft vaak een aspectenstructuur.
In een nieuwsbericht
valt de schrijver vaak
met de deur in huis:
het belangrijkste nieuws.
In een tekst met een probleem-maatregelstructuur
wordt nooit de oorzaak van het probleem besproken.
Slide 15 - Drag question
wat het ene tekstdeel te maken heeft met het andere
de mening
de opbouw van een tekst
alles past bij elkaar en sluit op elkaar aan
de tekststructuur
het verband tussen
de opvatting
een samenhangend geheel
Slide 16 - Drag question
Sleepvraag:
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
argumentatie-
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
onderwerp
inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of
stelling
Slide 17 - Drag question
Inleiding
Middenstuk
Slot
Anekdote
Aandacht trekken
Introductie onderwerp
Deelonderwerpen
Onderwerp uitgewerkt
Samenvatting
Conclusie
Afhankelijk van tekststructuur
Afhankelijk van tekststructuur
Slide 18 - Drag question
timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
anekdote
conclusie
geen nieuwe informatie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
advies
Slide 19 - Drag question
Uiteenzetting
Betoog
Tekstdoel = informeren
Tekstdoel = informeren
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
De tekst is subjectief.
De tekst is objectief.
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de kern staan feiten met uitleg.
Tekststructuur = standpunt-argument
Tekststructuren kunnen zijn: vraag – antwoord
verschijnsel – verklaring
probleem-oplossing
vroeger – nu (-toekomst)
In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.
Slide 20 - Drag question
Tekststructuren
probleem-oplossings-structuur
verschijnsel-verklaring-structuur
verschijnsel-bespreking-structuur
voordelen-nadelen-structuur
bewering-argument-structuur
Inleiding: bewering
middenstuk: oplossing probleem
middenstuk: bespreking verschijnsel
slot: conclusie en/of samenvatting
middenstuk: verschillende verklaringen voor verschijnsel
Slide 21 - Drag question
Welke structuren passen het beste bij een betoog denk je?
A
Verklaringsstructuur en argumentatiestructuur
B
argumentatiestructuur en voordelen- nadelenstructuur
C
aspectenstructuur en voordelen- en nadelenstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur en verklaringsstructuur
Slide 22 - Quiz
Op welke manieren kan je naar de stad gaan? Je kan op drie manieren gaan. Met de bus, de fiets, en de auto. Conclusie: er zijn drie manieren waarop je naar de stad kan gaan