Formuleren: trappen van vergelijking en als / dan

1 / 23
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Je gebruikt als bij een .............trap.

A
overtreffende
B
stellende
C
vergrotende

Slide 8 - Quiz

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk ................ basketbal.

A
dan
B
als

Slide 9 - Quiz

De vergrotende trap maak je door
-er of -der
achter het woord te zetten.

A
Onjuist
B
Juist

Slide 10 - Quiz

De stellende trap schrijf je zo ................. mogelijk.

A
lang
B
simpel
C
moeilijk

Slide 11 - Quiz

De overtreffende trap maak je door
het voor het woord en -st
achter het woord te zetten.

A
Onjuist
B
Juist

Slide 12 - Quiz

Basketballen vind ik leuker.
Mijn moeder is dapperder.
Dit is een .............. trap

A
stellende
B
overtreffende
C
vergrotende

Slide 13 - Quiz

Voetballen vind ik leuk.
Mijn broertje is dapper.
Dit is een ................trap

A
overtreffende
B
stellende
C
vergrotende

Slide 14 - Quiz

Als of dan?
Mijn broertje is even dapper .............. ik.
A
dan
B
als

Slide 15 - Quiz

Volleyballen vind ik het leukst.
Ik ben het dapperst.
Dit is een .............. trap
A
vergrotende
B
overtreffende
C
stellende

Slide 16 - Quiz

Je gebruikt dan bij een ..................... trap.

A
overtreffende
B
vergrotende
C
stellende

Slide 17 - Quiz

Als of dan?
Ik ben dapperder .............. mijn moeder.

A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Als of dan?
Ik vind volleybal leuker ...............voetbal.

A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

Deze trui vind ik ................. .................... die.

A
mooier als
B
mooi als
C
mooier dan
D
mooi dan

Slide 20 - Quiz

Boontjes vind ik net zo ........... ........... doperwten.

A
lekker dan
B
lekker als
C
lekkerder dan
D
lekkerder als

Slide 21 - Quiz

Onze televisie is even ............... ................... jullie televisie.

A
groot dan
B
groter als
C
groot als
D
groter dan

Slide 22 - Quiz

Mijn scooter rijdt .............. ................... die van jou.

A
snel als
B
sneller als
C
sneller dan
D
snel dan

Slide 23 - Quiz