- wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.
- wanneer je de verschillende leestekens gebruikt.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Na deze les weet ik:
- wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.
- wanneer je de verschillende leestekens gebruikt.
Slide 1 - Slide
Wanneer gebruik je een hoofdletter?
Slide 2 - Mind map
EVEN OEFENEN....
Slide 3 - Slide
Goed of fout? Meneer hazelaar
A
goed
B
fout
Slide 4 - Quiz
Goed of fout? Noord-Holland
A
goed
B
fout
Slide 5 - Quiz
Goed of fout? Ik ga op vakantie naar Australië.
A
goed
B
fout
Slide 6 - Quiz
Goed of fout? In Januari is het winter.
A
goed
B
fout
Slide 7 - Quiz
Leestekens
Slide 8 - Slide
Welk leesteken hoort er achter de zin? Vind jij leestekens moeilijk
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 9 - Quiz
Welk leesteken hoort er achter de zin?
Ik ben blij dat het bijna vakantie is
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 10 - Quiz
Welk leesteken hoort er achter de zin? Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 11 - Quiz
Dubbele punt
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
Voor een opsomming. Hij lust drie soorten groenten: spinazie, broccoli en spruiten.
Voor een citaat (zin die iemand zegt). Lisa zei: 'Ik ben al klaar.'
Voor een verklaring. Ik wil van de zomer niet naar Madrid: het is me daar te warm.
Slide 12 - Slide
Waar komt de dubbele punt?
Ik kon vandaag niet met de fiets naar school ik had een lekke band.
A
achter "kon"
B
achter de eerste "ik"
C
achter "school"
D
achter de tweede "ik"
Slide 13 - Quiz
Aanhalingstekens
Hoe gebruik je aanhalingstekens bij een citaat?
Een citaat: dat wat iemand letterlijk zegt (directe rede). Lise zegt: 'Ik snap de opdracht niet.' of: 'Ik snap de opdracht niet,' zegt Lise.
Maar, let op! Lise zegt dat ze de opdracht niet snapt.
Slide 14 - Slide
Waar komt de dubbele punt?
We kunnen twee dingen doen lopen of fietsen.
Slide 15 - Open question
Plaats de dubbele punt en aanhalingstekens in onderstaande zin. De meester zei taal is belangrijk.
Slide 16 - Open question
Goed of fout? Joost zegt: 'dat hij straks naar huis gaat.'
A
goed
B
fout
Slide 17 - Quiz
Wanneer gebruik je een komma?
Slide 18 - Open question
Komma
Komma’s moeten een lezer helpen de pauzes te leggen waar de schrijver ze ook bedoelde te leggen. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of ‘in je hoofd’) een duidelijke pauze hoorbaar is.
Slide 19 - Slide
Komma
In een opsomming. Je mag kiezen: een appel, een banaan of een peer.
Aan het einde van een aanhef. Beste meneer Jansen,
Na een slotgroet. Met vriendelijke groet,
Tussen twee persoonsvormen. Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.
Slide 20 - Slide
Komma
Ik houd van je moeder. Ik houd van je, moeder.
Ik houd van katten eten en slapen. Ik houd van katten, eten en slapen.
Slide 21 - Slide
Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.
ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla
Slide 22 - Slide
Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.
ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla
Antwoord: Ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken: Barcelona, Madrid en Sevilla.
Slide 23 - Slide
Goed of fout? Als je nu meekomt, zijn we nog op tijd.
A
goed
B
fout
Slide 24 - Quiz
Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.
joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos
Slide 25 - Slide
Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.
joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos
Antwoord: 'Joris, als je daar nu niet mee stopt, zet ik je de klas uit!' zei de leraar Nederlands boos.