In een voedselketen dient elke populatie als voedselbron voor een andere populatie waarbij de pijl wijst naar de eter (het voedsel gaat die richting uit). Elke populatie in een voedselketen vormt een
trofisch niveau, dus in het plaatje hiernaast zie je vijf trofische niveaus.
Een voedselketen begint altijd met een plantensoort, omdat zij zelf voor hun voedsel zorgen (maken uit anorganische stoffen organische stoffen). Dit maakt ze autotroof.
Alle diersoorten die daarna komen eten andere organismen, omdat ze niet hun eigen voedsel kunnen maken. Dit maakt ze heterotroof. Ze maken uit organische stoffen uit hun voedsel andere organische stoffen.