verleden tijd, regelm - onregelmatig oef.2

• Nederlands voor anderstaligen
• MBO
• Studiejaar 1

verleden tijd

Er zijn in het Nederlands twee soorten werkwoorden:

- regelmatige (met een vaste regel)

   . stam + -te [stam eindigt op t kf s ch p]

 ezelsbruggetje: 't kofschip, 't fokschaap, softketchup

   . stam + -de

-onregelmatige

   . Je moet de verleden tijd per werkwoord leren.

Wat is de correcte verleden tijd?
Hij ..... snel na het ongeval.

1. reageert
2. reageerde
3. gereageerd
4. reageerdde

Wat is de correcte verleden tijd?
Zij ..... de bedlegerige patiënt.

1. wast
2. wastte
3. waste
4. wasten

Wat is de juiste verleden tijd?
De stagiaire ..... thee in voor de cliënten.

1. schenkt
2. schonk
3. schenkten
4. schonken

Wat is de juiste verleden tijdsvorm?
In mijn tweede stage ..... mijn belangrijkste werkzaamheden activiteiten voor cliënten organiseren.

1. is
2. was
3. zijn
4. waren

Kies de goede verleden tijdsvorm.
Met de tweede stage ..... wij meer geluk dan met mijn eerste.

1. hadden
2. hebben
3. gehad
4. had

Kies de correcte verleden tijdsvorm.
De hongerige patiënten ..... hun hele bord leeg.

1. eten
2. aten
3. hebben gegeten
4. aaten

verleden tijd
De cliënten ... in de stoel te slapen.

1. zitten
2. zitte
3. zatten
4. zaten

verleden tijd
Zij ... en ... toen ik binnenkwam.
(dommelen - een beetje slapen)

1. dommelt, schrikt
2. dommelte, schrikt
3. dommelde, schrok
4. dommelt, schrok

2 x verleden tijd
Ik ..... in het logboek dat ik de cliënt geen brood ..... geven.

1. las, mocht
2. las, mag
3. lees, mocht
4. lees, mogt

verleden tijd
De oude vrouw ... mij een hand.

1. geeft
2. heeft gegeven
3. gaf
4. gaft