Taal: voorzetsels

Lesopbouw
  • Doel
  • Waar staat een voorzetsel in de zin?
  • Voorbeelden van voorzetsels.
  • Waar dient een voorzetsel voor?
  • Kleine lesafsluiting
  • Samen oefenen
  • Oefenen met je schoudermaatje
  • Lesafsluiting
  • Zelfstandige verwerking
  • Evaluatie


1 / 19
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesopbouw
  • Doel
  • Waar staat een voorzetsel in de zin?
  • Voorbeelden van voorzetsels.
  • Waar dient een voorzetsel voor?
  • Kleine lesafsluiting
  • Samen oefenen
  • Oefenen met je schoudermaatje
  • Lesafsluiting
  • Zelfstandige verwerking
  • Evaluatie


Slide 1 - Slide

Doel
Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin en het juiste voorzetsel gebruiken.

Slide 2 - Slide

Voorzetsel
Staat voor een woord of woordgroep, bijvoorbeeld voor een zelfstandig naamwoord met lidwoord.

  • ...naast het huis.
  • ...in de boom.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Waar dient een voorzetsel voor?
Een voorzetsel geeft vaak een plaats (waar) of een tijd (wanneer) aan.

Voorbeelden: 
  • De pen ligt op tafel. 
  • We spelen na het eten. 

Slide 5 - Slide

Bekijk het filmpje
Vraag na het filmpje:
Welk ezelsbruggetje (handigheidje) kun je gebruiken om de meeste voorzetsels te herkennen?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Overleg met je schoudermaatje

Vraag na het filmpje:
Welk ezelsbruggetje (handigheidje) kun je gebruiken om de meeste voorzetsels te herkennen?

Schrijf het antwoord op je wisbordje. 

Slide 8 - Slide

... de tafel
Met je schoudermaatje:

Pak je potlood en leg deze op verschillende plekken rondom de tafel. Welke voorzetsels gebruiken jullie? Schrijf ze op je wisbordje. 

Slide 9 - Slide

Voorzetsels

Slide 10 - Mind map

Nu jij
Klaar voor de quiz?

4 vragen of meer goed? Ga dan zelfstandig aan de slag.
Minder dan 4 vragen goed? Kom dan aan, onder, voor, achter, op, in, tussen, bij de instructietafel zitten. 

Slide 11 - Slide

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Mijn boek ligt nog op het bureau.”
A
Boek
B
Ligt
C
Op
D
Bureau

Slide 12 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 13 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”
A
Na
B
Op
C
Als
D
Voor

Slide 14 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”
A
Tussen
B
In
C
Achter
D
Op

Slide 15 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 16 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Op
B
Onder
C
Uit
D
Het

Slide 17 - Quiz

Blok 4 week 2 les 9
Maak opgave 1 t/m 4. Opgave 5 is extra. 

Klaar?
Werk aan je persoonlijke leerdoelen voor taal. 

Slide 18 - Slide

Gooi de dobbelsteen!
Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Maak een zin met voorzetsel.                                              Lukte het samenwerken?

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?

Slide 19 - Slide