Open vragen:
Hoe, waarom, kun je iets meer vertellen over? > Nodigt uit om veel te vertellen.
Gesloten vragen:
Wie, wat, wanneer? > Maar 1 antwoord op mogelijk.
Concretiserende vragen:
“Hoe bedoelt u dat?” “Kunt u een voorbeeld geven?” > Vragen om verduidelijking.
Reflecterende vragen:
“Ik krijg de indruk dat…, klopt dat?” > Controleren of je de ander goed begrepen hebt.