Hoofdstuk 2/3 (les 4)

Mens en zorg Les 4



Hoofdstuk 2 nakijken en starten hoofdstuk 3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Mens en zorg Les 4



Hoofdstuk 2 nakijken en starten hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Vandaag
2e uur = aftekenen H2, nakijken,  maken deelopdracht 2.03 en 2.04

3e en 4e uur = Afmaken 2.04, nabespreken deelopdrachten. Starten Theorie H3 t/m 3.3, theorieopdrachten t/m 3.05

Slide 2 - Slide

Nakijken H2

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

maken deelopdracht 2.03 en 2.04

Deelopdracht 2.03 op blz 234
Deze opdracht begin je alleen. Klaar, steek je hand op.
Daarna nabespreken met twee andere leerlingen.

Deelopdracht 2.04 op blz 237
Deze opdracht doe je alleen!
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Inleiding H3
Werken met mensen vraagt een juiste beroepshouding en sociale vaardigheden.
  • Goed communiceren
  • Respect
  • Privacy
  • Vertrouwen
  • Inlevingsvermogen


Slide 16 - Slide

Doelstellingen
Aan het eind van dit hoofdstuk weet je:

  •  welke vaardigheden horen bij goed communiceren.

  • welke vaardigheden horen bij een goede beroepshouding.


Slide 17 - Slide

Opdracht 3.01
individueel: Maken mindmap met 8 verschillende vaardigheden waar jij aan denkt bij een goede beroepshouding.
10 minuten de tijd
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Waar kun je aan denken bij een goede beroepshouding:
• Leuk vinden om met mensen te werken.
• Goed communiceren.
• Goed luisteren.
• Empathisch zijn en je kunnen inleven in de zorgvraag.
• Flexibel zijn.
• Respect hebben voor de wensen van cliënten.


• Omgaan met werkdruk.
• Feedback geven en ontvangen.
• Praktisch en oplossingen bedenken.
• Opmerkzaam zijn.
• Samenwerken.
• Plannen en organiseren.
• Vriendelijk zijn.
• Geduldig zijn

Slide 19 - Slide

Goed Communiceren

Slide 20 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie


Verbale communicatie = 


non-verbale communicatie = 

Slide 21 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie


Verbale communicatie = Met woorden
non-verbale communicatie = Zonder woorden

Slide 22 - Slide

Actief luisteren
  • Horen wat de ander zegt;
  • Begrijpen wat de ander bedoelt;
  • De ander laten uitpraten;
  • Op non-verbale communicatie
       letten.

Slide 23 - Slide

Video 'goed in gesprek: maak jij contact'
Hoort bij opdracht 3.03

Slide 24 - Slide

Opdracht 3.03
a. Sandra maakt geen contact. Ze geeft de enveloppe af en de manier waarop ze zegt “toe maar, post uit Australië” klinkt niet vriendelijk. Sandra neemt zonder verder te kijken het serviesgoed mee en vertrekt.


b. Neen, Sandra let niet op hoe mevrouw Goedhart reageert op de post. Ook heeft ze niet in de gaten dat mevrouw Goedhart haar brillenkoker heeft laten vallen.


c. Mevrouw Goedhart reageert verschrikt. Het gaat haar allemaal te snel. Sandra die binnen komt en haar de post geeft, de brillenkoker die valt en Sandra die vervolgens weer even snel vertrekt als dat ze is binnen gekomen.

Slide 25 - Slide

Video 'goed in gesprek: maak jij contact'
Hoort bij opdracht 3.04

Slide 26 - Slide

Opdracht 3.04
a. Sandra heeft aandacht voor de non-verbale signalen van mevrouw Goedhart. Ze reageert op haar schrikreactie. Ze raapt direct de brillenkoker op die mevrouw Goedhart heeft laten vallen. Ze heeft aandacht voor mevrouw Goedhart.


b. Sandra neemt de tijd om te luisteren naar mevrouw Goedhart. Ze gaat er rustig bij zitten. Ze zegt niets, maar kijkt en luistert alleen naar wat mevrouw Goedhart zegt na het lezen van de brief. Als mevrouw Goedhart gerustgesteld is, staat ze op. Ze vraagt aan mevrouw Goedhart of ze de rest van het ontbijt nog wil opeten. Als dat niet het geval is ruimte ze de spullen bij elkaar en vraagt of ze kan gaan. Ze vertrekt pas na de reactie van mevrouw Goedhart.

Slide 27 - Slide

LSD = Luisteren, samenvatten en doorvragen

Slide 28 - Slide

Open en gesloten vragen
Open vragen:




Slide 29 - Slide

Gesloten vragen
  • Begint met een werkwoord;
  • Beperkt aantal antwoorden op de vraag, zoals ja/nee,   wel/niet.

  • Voorbeeld:
    Ga je met mij mee naar de stad?
    Moet je vandaag sporten?



Slide 30 - Slide

Zelfstandig werken
Maken 3.02 en 3.05
Klaar? maak 2.01 blz 228

Slide 31 - Slide