Thema 2: tolerantie t/m coöperatie

Vervolg thema 2
Ecologie en Milieu

Tolerantie - populaties - concurrentie - coöperatie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vervolg thema 2
Ecologie en Milieu

Tolerantie - populaties - concurrentie - coöperatie

Slide 1 - Slide

Abiotisch en biotisch

Slide 2 - Slide

abiotisch
biotisch
predatoren
parasieten
temperatuur
poep
licht
reducenten
neerslag
voedselaanbod
Bescherming door vegetatie
wind
bodemvochtigheid
concurrentie
algen
soortgenoten
waterdiepte
grondsoort
zuurgraad
schaduw
afgewaaide tak

Slide 3 - Drag question

Tolerantie

Slide 4 - Slide

Tolerantie = het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.

Bijvoorbeeld bij een temperatuurstijging of -daling. 

Slide 5 - Slide

Verspreidingsgebied = het gebied waar soorten voorkomen op aarde.

Dieren en planten kunnen zich ook  buiten het gebied verspreiden. De kans bestaat echter dat ze zich hier niet goed kunnen handhaven. 

Slide 6 - Slide

Tolerantiegrens = Het uiterste waarbij een organisme van een soort kan overleven. Zowel maximaal als minimaal uiterste.

De beperkende factor = de abiotische factor in dit geval (temperatuur) is bepalend hoeveel organismen in een bepaald gebied kunnen overleven. 

Slide 7 - Slide

Tolerantiegebied = Het gebied waarin organismen in leven kunnen blijven.

Voorbeeld:

Guppy's overleven niet bij een temperatuur onder de 5 graden Celsius of boven de 38 graden Celsius.
De guppy's hebben een tolerantiegebied tussen 5 en 38 graden Celsius.

Slide 8 - Slide

Wie heeft het grootste tolerantiegebied als het gaat om de factor temperatuur?

Slide 9 - Open question

Populaties

Slide 10 - Slide

Populatie = Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort die samen een voortplantingsgemeenschap vormen (in hetzelfde gebied leven). De organismen van deze soort zijn niet in tijd of plaats van elkaar gescheiden. Je hoort tot dezelfde populatie als je ook daadwerkelijk samen kunt voortplanten.

Slide 11 - Slide

Concurrentie

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Concurrentie 
In de video zagen we concurrentie:

Dat wil zeggen dat twee organismen strijden om dezelfde voedselbron, partner of (schuil)plaats.

Slide 14 - Slide

Natuurlijke selectie = De organismen die het best zijn aangepast aan de omgeving hebben de grootste overlevingskans. 

De concurrentie kan moordend zijn. Hoe beter je aanpassingen zijn, hoe meer overlevingskans.

"Survival of the fittest"  

Slide 15 - Slide

Habitat = Een plek waar abiotische factoren goed zijn en dat er genoeg voedsel te vinden is.

Een woonplaats van een dier/plant binnen een biotoop. 

Slide 16 - Slide

Coöperatie

Slide 17 - Slide

Coöperatie = samenwerking tussen organismen van dezelfde populatie.

Ze kunnen bijvoorbeeld samenwerken tijdens verdediging en het zoeken naar voedsel.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Huiswerk:

Maken opdracht 8 t/m 14 (Teams

Nakijken opdracht 1 t/m 7 (zie volgende slides)

Zie ook huiswerk in SOM voor de eerst volgende les biologie!

Slide 20 - Slide

Antwoorden opgave 1 t/m 7:

Startvraag
Wat vind jij van dat de wolf is teruggekeerd in Nederland? Probeer te onderbouwen waarom je dit vindt. Eigen antwoord

Slide 21 - Slide

Opdracht 1
De aarde is eigenlijk één groot ecosysteem. Leg uit.
De aarde is eigenlijk één groot ecosysteem. Een systeem waarin planten, dieren en de mens samenleven in de lucht, het water en de bodem van de aarde. Een systeem dat afval afbreekt, water laat verdampen, laat uitregenen en via rivieren weer in de zee brengt. Een systeem dat planten zuurstof (O2) laat maken waar dieren en mensen op leven. Die ademen weer koolstofdioxide (CO2) uit waar de planten weer op leven

Slide 22 - Slide

Opdracht 2– bos of weiland?

Vind je de volgende organismen in het bos of in een weiland?



























Slide 23 - Slide

Opdracht 3 – Vergelijk de biotopen

Vergelijk de biotopen strand en
bos met elkaar.
Vul het schema verder in.
Kies uit: 
meer – hoger – minder – lager – gelijk


Slide 24 - Slide

Opdracht 4– biotisch en abiotisch
a. Leg uit, wat betekent biotisch? En wat betekent abiotisch?
Er zijn invloeden uit de niet-levende natuur zoals de temperatuur en de zon. Deze niet-levende invloeden heten abiotische factoren. Eekhoorns hebben ook te maken met invloeden uit de levende natuur. Die noem je biotische factoren. Eekhoorns eten bijvoorbeeld beukennootjes. Voor een eekhoorn zijn beukenbomen een biotische factor.

Slide 25 - Slide

b. Eekhoorns leven vaak in bossen met veel sparren en andere naaldbomen. Eekhoorns eten graag de zaden uit de dennenappels. Ze slepen met de dennenappels en zo komen de zaadjes die ze verliezen overal terecht. Beantwoord de vragen.
Zijn dennenappels voor een eekhoorn een biotische of een abiotische factor? biotisch
Zijn eekhoorns voor de dennenbomen een biotische of abiotische factor? biotisch

Slide 26 - Slide

c. Bedenk zelf nog een voorbeeld van een biotische en een abiotische factor van een eekhoorn.
biotisch: het eten van beukenootjes
abiotisch: de temperatuur

Slide 27 - Slide

Opdracht 5
Ecosystemen bestaan uit een abiotisch en een biotisch deel.
Hoe wordt het biotische deel van een ecosysteem ook wel genoemd?
A. Biotoop
B. Habitat
C. Levensgemeenschap
D. Niche
E. Populatie

Slide 28 - Slide


Opdracht 6
Een organisme heeft in zijn leefomgeving te maken met abiotische en biotische factoren.
Geef aan welke van de volgende factoren biotisch zijn.
Meerdere antwoorden mogelijk.
grondsoort
licht
regenval
concurrenten
parasieten

Slide 29 - Slide


Opdracht 7
Een organisme heeft in zijn leefomgeving te maken met abiotische en biotische factoren.
Geef aan welke van de volgende factoren abiotisch zijn.
Meerdere antwoorden mogelijk.
wind
temperatuur
vegetatie
prooidieren
carnivoren

Slide 30 - Slide