Start een zin met een hoofdletter!
Eindig een zin met een punt.
Komma na je aanhef: Beste meneer De Wit
, Komma na je afsluiting: Met vriendelijke groet,
Komma bij opsomming: Ik houd van ijs, friet en pannenkoeken.
Komma tussen twee werkwoorden: Wat Sara durft, is echt heel moedig.
Komma voor een voegwoord: Ik moet opstaan, want de wekker gaat. (dus, want, wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen)
GEEN KOMMA VOOR EN en DAT.
Het is zeker dat zij naar Leeuwarden verhuist.