Week 44, Les 1 Samenvatten H1 t/m H6

5 B's
  1. Je komt netjes Binnen
  2. Je doet je Beller in de telefoontas
  3. Je legt je Boeken/device op je tafel
  4. Je gaat op je Billen zitten
  5. Je kijkt naar het Bord 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5 B's
  1. Je komt netjes Binnen
  2. Je doet je Beller in de telefoontas
  3. Je legt je Boeken/device op je tafel
  4. Je gaat op je Billen zitten
  5. Je kijkt naar het Bord 

Slide 1 - Slide

10 minuten lezen!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Samenvatten en herhalen: H1 t/m H6

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 1: Onderwerpen en deelonderwerpen
Veel teksten bestaan uit drie delen: inleiding, middenstuk en slot
Inleiding: Hierin maak je kennis met het onderwerp van de tekst.
Middenstuk: Hierin lees je verschillende delen van het onderwerp, oftewel deelonderwerpen.
Slot: Hierin wordt het belangrijkste uit de tekst nogmaals herhaald.

Slide 4 - Slide

In welke onderdelen kan je het onderwerp van een tekst vinden?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 5 - Quiz

Wat staat erin het middenstuk van een tekst?

Slide 6 - Open question

Welke onderdelen horen bij elkaar?
Inleiding
Middenstuk
Slot
Onderwerp
Belangrijkste informatie
Deelonderwerpen

Slide 7 - Drag question

Hoofdstuk 2: Hoofdzaken en bijzaken 
Belangrijkste informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Alle andere informatie, dat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 8 - Slide

Hoe kom je achter de hoofdzaak van een tekst?
  1. Lees de inleiding en het slot.
  2. Lees de eerste en laatste zin van elke alinea
  3. *De lay-out kunnen je ook helpen aan de hoofdzaken.  

Slide 9 - Slide

Hoe noem je de belangrijkste informatie in een tekst?

Slide 10 - Open question

Hoe kan je de hoofdzaak van een tekst vinden?

Slide 11 - Open question

Hoofdstuk 3: Samenhang in teksten
Elke tekst heeft een volgorde. 
Die volgorde kan je ontdekken door bepaalde signaalwoorden:
  • Eerst
  • Vervolgens
  • Daarna
  • Ten slotte / tot slot

Slide 12 - Slide

Tegenstelling?
De schrijver kan andere signaalwoorden gebruiken om een tegenstelling aan te geven:
  • Maar
  • Echter
  • Daarentegen

Slide 13 - Slide

Geef 3 voorbeelden van signaalwoorden voor een opsomming.

Slide 14 - Open question

Geef 2 voorbeelden van signaalwoorden voor een tegenstelling.

Slide 15 - Open question

Wat wordt bedoelt met 'Een samenhang in teksten'?

Slide 16 - Open question

Hoofdstuk 4: Feiten, meningen, argumenten
  • Feiten: Kun je controleren.
  • Mening: Kan je herkennen aan signaalwoorden zoals 'ik vind' of 'volgens mij'.
  • Argument: Een mening, onderbouwd door een feit.
Signaalwoorden: want, omdat, daarom, namelijk.

Slide 17 - Slide

"Mijn moeder zegt altijd dat ze meerkeuzevragen makkelijk vindt."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

"Als je goed opgelet hebt denk ik dat je deze vraag snel op kunt lossen, want ik heb het net uitgelegd."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Bedenk 3 signaalwoorden die een argument aangeven.

Slide 20 - Open question

Hoofdstuk 5: Weet wat je leest
Hoe kan je de betrouwbaarheid van informatie checken?
  • De bron
  • Doel van de tekst

Slide 21 - Slide

Betrouwbaar?

Slide 22 - Poll

Betrouwbaar?

Slide 23 - Poll

Betrouwbaar?

Slide 24 - Poll

Hoofdstuk 6: Tekst en publiek
De meeste teksten zijn voor bepaalde groepen mensen geschreven.
Dit noemen we een publiek of doelgroep.

Slide 25 - Slide

Hoe kom ik achter de doelgroep van een tekst?
  • Het onderwerp
  •  Het taalgebruik
  • De bron
  • De lay-out

Slide 26 - Slide

Wat kan ik leren?
  • Itslearning
  • Deze les en gedeelde lessen van LessonUp
  • Filmpjes van uitleg bij digitale methode
  • Gemaakte opdrachten 

Slide 27 - Slide

Voor volgende les:
Leer H1 t/m H6 en bedenk een vraag. 

Slide 28 - Slide