This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leerdoel
Je leert begrijpen wat er staat
Woordenschatstrategieën toepassen
Slide 1 - Slide
Vandaag
Herhaling woordenschat theorie hele jaar
Quiz
Aan de slag
Afsluiting
Slide 2 - Slide
SYNONIEM
Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent
zelfstandig - op zichzelf
chaos - puinhoop
neertellen - betalen
uitgave - editie
Slide 3 - Slide
OMSCHRIJVING
Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.
journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant
Slide 4 - Slide
VOORBEELD
Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.
Signaalwoorden: zoals, bijvoorbeeld
Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.
Slide 5 - Slide
TEGENSTELLING
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.
Signaalwoorden: maar, echter, toch en daarentegen
bang-dapper
goedkoop-duur
Slide 6 - Slide
BEKEND WOORDDEEL
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.
- samenstellingen: vleesvervanger
- woorden met voorvoegsel: ongezond
- woorden met achtervoegsel: gevoelloos
Slide 7 - Slide
WOORDENBOEK
Wanneer het niet lukt om op één van de genoemde manieren de betekenis van een onbekend woord te vinden,
zoek je (een deel) van het woord op in het woordenboek.
Kies dan wel de betekenis die bij de tekst past!
Slide 8 - Slide
Ik loop de route in circa een uur.
Synoniem voor circa:
A
precies
B
snel
C
ongeveer
D
kilometers
Slide 9 - Quiz
Zijn gebit is er slecht aan toe. Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 10 - Quiz
Bedenksel (woord met achtervoegsel) Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan
Slide 11 - Quiz
Ongelijk (woord met voorvoegsel) Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 12 - Quiz
Zorgeloos
Geef een omschrijving.
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 13 - Quiz
LETTERLIJK
- precies zoals het geschreven is
FIGUURLIJK
- bij wijze van spreken
- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat
- ook wel beeldspraak genoemd
Slide 14 - Slide
Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
LETTERLIJK
Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles
Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
FIGUURLIJK
Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles
Slide 15 - Slide
UITDRUKKINGEN
- combinatie van woorden die samen een eigen,
soms figuurlijke, betekenis hebben
- als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking
Slide 16 - Slide
Maak de uitdrukking af:
Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten
Slide 17 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Iets op je duimpje __
A
kennen
B
geven
C
zuigen
D
meten
Slide 18 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest
Slide 19 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen
Slide 20 - Quiz
OFFICIEEL TAALGEBRUIK
(FORMEEL)
In officiële
brieven, formulieren en teksten wordt vaak
formele taal
gebruikt.
Slide 21 - Slide
Welk woord past in de zin? In een aantal ... bleek dat men het ongeluk niet kon voorkomen.
A
grofweg
B
merendeel
C
totaal
D
gevallen
Slide 22 - Quiz
Welk woord past in de zin? Het ... van de inwoners van Rotterdam bezoekt de parade in de binnenstad.
A
per saldo
B
totaal
C
merendeel
D
kick
Slide 23 - Quiz
Woorden met meerdere betekenissen
Sommige woorden hebben meerdere betekenissen = homoniemen.
Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoelt.
Slide 24 - Slide
Wat betekent het onderstreepte woord in de zin: De mentor bevestigde dat we morgen het laatste uur vrij hebben.
__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast
Slide 25 - Quiz
Wat betekent het onderstreepte woord in de zin: De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.
__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast
Slide 26 - Quiz
Overdrijving (hyperbool)
Minke schreef met koeienletters.
Minke schreef heel groot.
Slide 27 - Slide
Ironie
De schrijver zegt iets op een manier waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.
– Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch. Er is niet genoeg plaats voor alle fietsen en je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken. Het dak is ook lek, dus je fiets wordt kletsnat.
Slide 28 - Slide
Gerard gaat dood van de honger.
A
Overdrijving
B
Ironie
Slide 29 - Quiz
Zo, jij hebt echt je best gedaan, wat een mooi cijfer, die 2 voor Engels.
A
Overdrijving
B
Ironie
Slide 30 - Quiz
Quizizz
Naar Quizizz voor woorden hoofdstuk 6 oefenen
2 rondes
https://quizlet.com/_9xaew9?x=1qqt&i=2hvwfz
Slide 31 - Slide
Aan de slag
Pak je boek, schrift en pen
Maak opdracht 2,3 en 4 op blz. 145 t/m 147. Je mag oortjes in, maar MET playlist (je blijft van je telefoon af!)
Klaar? Nakijken & verbeteren. Noteer hoeveel goede antwoorden je per opdracht hebt gegeven.
Klaar met nakijken? Ga iets voor een ander vak doen OF ga lezen vanaf blz. 156 in je Nederlands boek.
Slide 32 - Slide
Bij opdracht 2 waren er 11 vragen. Ik had er:
A
10-11 goed
B
8-9 goed
C
6-7 goed
D
0-5 goed
Slide 33 - Quiz
Bij opdracht 3 waren er 5 vragen. Ik had er:
A
5 goed
B
4 goed
C
3 goed
D
0-2 goed
Slide 34 - Quiz
Bij opdracht 4 waren er 6 vragen. Ik had er:
A
6 goed
B
5 goed
C
3 goed
D
0-2 goed
Slide 35 - Quiz
DOEL
- Je leert begrijpen wat er staat.
- Woordenschatstrategieën toepassen.
Slide 36 - Slide
Schrijf een ding op dat je deze les hebt geleerd.
Slide 37 - Open question
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.