Woordenschat 1

Woordenschat 1
Onbekende woorden begrijpen

1.1: Betekenis afleiden uit de tekst
 1.2: Betekenis afleiden uit het woord
1.4: Figuurlijk taalgebruik 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschat 1
Onbekende woorden begrijpen

1.1: Betekenis afleiden uit de tekst
 1.2: Betekenis afleiden uit het woord
1.4: Figuurlijk taalgebruik 

Slide 1 - Slide

Voorkennis:

1. Wat betekent woordenschat
2. Waarom is dit belangrijk? 

Slide 2 - Slide

Wat betekent woordenschat?

Slide 3 - Mind map

Woordenschat 1

1.1 Betekenis afleiden uit de tekst 

Slide 4 - Slide

Betekenis afleiden uit de tekst

Soms begrijp je niet goed wat een woord betekent. 
Stop dan niet met lezen!

Lees de volgende tips 
om de betekenis van het woord te vinden in een tekst.


Slide 5 - Slide

    Betekenis afleiden uit de tekst
Tip 1
Zoek een woord in de tekst dat ongeveer hetzelfde betekent (een synoniem).

Tip 2
Zoek naar een omschrijving van het woord.
Lees de alinea waarin het woord staat helemaal. 
Soms geeft de schrijver in de zinnen voor of na het woord 
een uitleg of omschrijving.


Slide 6 - Slide

   Betekenis afleiden uit de tekst
Tip 3
Zoek voorbeelden soms kun je hieruit de betekenis 
van het woord afleiden.
Tip 4
 Kijk of er in de tekst een tegenstelling staat. Ken je het tegenovergestelde woord, dan kun je de betekenis van het andere woord hieruit afleiden.



Slide 7 - Slide

    Betekenis afleiden uit de tekst

Tip 5
Staat er een afbeelding bij de tekst? 
Soms kan die je ook helpen de betekenis te vinden.

Slide 8 - Slide

OEFENEN

Slide 9 - Slide

Noem een synoniem voor: drinken

Slide 10 - Mind map

Wat is het tegenovergestelde van:

vriezen
A
bevroren
B
dooien
C
Groningers
D
verwarmen

Slide 11 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

bol
A
boos
B
strak
C
hol
D
tulp

Slide 12 - Quiz

Rondvraag
Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Slide 13 - Slide

Oefenen/huiswerk
Opdracht 7 in Nu Nederlands

Slide 14 - Slide

Woordenschat 1

1.2 Betekenis afleiden uit het woord 

Slide 15 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord 

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?

Slide 16 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord 

Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel
Als je voorrang hebt, mag je iets doen voordat anderen het mogen.
Een regel vertelt je wat wel en niet mag.
Dus: Een voorrangsregel geeft aan wanneer je voor mag gaan.


Slide 17 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord 

Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:

heractiveren
Activeren is iets actief maken.
Her- betekent opnieuw.
Dus: Heractiveren betekent dat je iets opnieuw actief maakt.


Slide 18 - Slide

Betekenis afleiden uit het woord 

Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren:
In ‘circuleren’ kun je het woord ‘cirkel’ herkennen.
Cirkel is een ander woord voor ‘rondje.
Dus: Circuleren betekent dus ‘rondgaan’ of ‘de ronde doen’.


Slide 19 - Slide

Voorbeeld

Slide 20 - Slide

OEFENEN

Slide 21 - Slide

Nu Suze vijf jaar in Spanje woont, spreekt ze eindelijk accentloos Spaans.

- accentloos -
A
met een accent
B
zonder accent

Slide 22 - Quiz

Met vrijwilligerswerk kun je een betekenisvolle bijdrage leveren aan onze samenleving.

- betekenisvolle -
A
met weinig betekenis
B
van veel betekenis

Slide 23 - Quiz

Op 4 mei herdenken we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en latere oorlogen.
- herdenken -
A
opnieuw aan iets of iemand denken
B
niet meer aan iets of iemand denken

Slide 24 - Quiz

De snelle temperatuurwisselingen van de afgelopen maanden zijn ongunstig voor de mens en de natuur.
- ongunstig -
A
heel goed
B
niet goed

Slide 25 - Quiz

Pas drie uur na het ongeval was de weg weer begaanbaar.

- begaanbaar -
A
je kunt eroverheen lopen of rijden
B
je durft er niet op te lopen of te rijden

Slide 26 - Quiz

Rondvraag
Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Slide 27 - Slide

Oefenen / Huiswerk:
1.2 opdracht 4 maken in Nu Nederlands

Slide 28 - Slide

Woordenschat 1

1.3 figuurlijk taalgebruik

Slide 29 - Slide

In teksten kom je vaak zinnen met een

figuurlijke betekenis tegen.



Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

Slide 30 - Slide

LETTERLIJK


precies zoals het 

geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 31 - Slide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles.



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles.

Slide 32 - Slide

UITDRUKKINGEN

Dat zijn combinaties van woorden die samen een eigen,

soms figuurlijke, betekenis hebben.


Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking.

Slide 33 - Slide

Tim en Tom kunnen heel goed samen door één deur.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 34 - Open question

Tim en Tom kunnen heel goed samen door één deur.

Bij welk woord zoek je in het woordenboek naar
de figuurlijke betekenis?

Slide 35 - Open question

Lees de tekst

Dit verhaal zuig ik uit mijn duim.


De twee voetbalvrienden Geer en Ger kunnen meestal heel goed samen door één deur. Ze steunen elkaar door dik en dun.

Ze hebben ruzie als er een van de twee met het verkeerde been uit bed is gestapt. Als hun team een wedstrijd verliest, dan zijn de rapen gaar. Niets is goed en ze maken van een mug een olifant.

Gelukkig gaat dat snel voorbij en is alles weer koek en ei.

Slide 36 - Slide


zuig ik uit mijn duim
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
verzin
D
maken van niets een groot probleem

Slide 37 - Quiz


samen door één deur
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 38 - Quiz


met het verkeerde been uit bed gestapt
A
uit je hoofd weten
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 39 - Quiz


dan zijn de rapen gaar
A
dan zijn er problemen
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 40 - Quiz


alles weer koek en ei
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het goed tussen die twee
D
maken van niets een groot probleem

Slide 41 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iets in de oren ...
A
kennen
B
stoppen
C
knopen
D
meten

Slide 42 - Quiz

Rondvraag
Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Slide 43 - Slide

Oefenen / huiswerk
Woordenschat 1.4  Figuurlijk taalgebruik 
Opdracht 1, 2, 3 en 5

Slide 44 - Slide

Werk aan je woordenschat


We gaan luisteren naar een luisterboek,
want dan kun je ook nieuwe woorden en
uitdrukkingen leren...

Slide 45 - Slide