2.4 Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden in het Nederlands 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Engelse werkwoorden in het Nederlands 

Slide 1 - Slide

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 2 - Drag question

Wat weet je van de spellingsregels van engelse werkwoorden?

Slide 3 - Open question

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 4 - Quiz

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerte
D
hij snoozet

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Managen (t.t.)
jij..............

Slide 7 - Open question

Relaxen (t.t)
hij.............

Slide 8 - Open question

Zij (facebooken) regelmatig tt
A
facebooked
B
facebooket
C
facebookt
D
facebookd

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timte

Slide 10 - Quiz

Zij (focussen) zich gisteren op de moeilijke taak (vt)
A
focussde
B
focusste
C
focusde
D
focuste

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 12 - Quiz

Let op.....voltooid deelwoord
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 13 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Taal Integraal
Studieplan
daarna de brochure

Slide 16 - Slide