La classe NPO3 du 23 novembre

Pour la classe NPO du 23 novembre
1. Les verbes réguliers en -er, -ir et -re
(présent, imparfait, passé composé)
Zorg dat je van iedere groep 1 werkwoord naar eigen keuze kunt opzeggen
Gebruik het Grammaire gedeelte in je boek of in de online methode (onder Naslag)
2. Het bezittelijk vnw 
3. Het delend lidwoord: du, de la, de l', des

1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pour la classe NPO du 23 novembre
1. Les verbes réguliers en -er, -ir et -re
(présent, imparfait, passé composé)
Zorg dat je van iedere groep 1 werkwoord naar eigen keuze kunt opzeggen
Gebruik het Grammaire gedeelte in je boek of in de online methode (onder Naslag)
2. Het bezittelijk vnw 
3. Het delend lidwoord: du, de la, de l', des

Slide 1 - Slide

Leer de drie onderwerpen, maak de opdrachten
Raadpleeg je boek bij het Grammaire gedeelte of online
(onder 'Naslag')
Vragen? 
Stel ze 23 november

Slide 2 - Slide

les verbes en -er (3 temps)
regarder: 


présent
imparfait
passé composé
je
tu
il
nous
vous
ils

Slide 3 - Slide

les verbes en -ir (3 temps)
finir: 


présent
imparfait
passé composé
je
tu
il
nous
vous
ils

Slide 4 - Slide

les verbes en -re (3 temps)
attendre:


présent
imparfait
passé composé
je
tu
il
nous
vous
ils

Slide 5 - Slide

les verbes en -er (3 temps)
regarder: 


présent
imparfait
passé composé
je regarde
regardais
ai regardé
tu regardes
regardais
as regardé
il regarde
regardait
a regardé
nous regardons
regardions
avons regardé
vous regardez
regardiez
avez regardé
ils regardent
regardaient
ont regardé

Slide 6 - Slide

les verbes en -ir (3 temps)
finir: 


présent
imparfait
passé composé
je finis
finissais
ai fini
tu finis
finissais
as fini
il finit
finissait
a fini
nous finissons
finissions
avons fini
vous finissez
finissiez
avez fini
ils finissent
finissaient
ont fini

Slide 7 - Slide

les verbes en -re (3 temps)
attendre:


présent
imparfait
passé composé
j' attends
attendais
ai attendu
tu attends
attendais
as attendu
il attend
attendait
a attendu
nous attendons
attendions
avons attendu
vous attendez
attendiez
avez attendu
ils attendent
attendaient
ont attendu

Slide 8 - Slide

L'adjectif possessif (bezit. vnw)
Comment dire en français? Hoe zeg je in het Frans?
Haar neef en haar grootmoeder
Zijn huis en zijn fiets
Jouw ouders en hun kleinkinderen
Mijn vriendin en onze dochter



Slide 9 - Slide

Traduis: vertaal

ik vertel
wij beëindigden
u hebt nagedacht
jij liep
hij heeft gevraagd
zij kiezen
wij wachtten
jij hebt verkocht
zij heeft gebloosd


hun kinderen
mijn ijsje
haar boek
zijn haar
hun schrift

Slide 10 - Slide

Het delend lidwoord
Als je in het Nederlands géén lidwoord gebruikt komt er in het Frans wél iets: een delend lidwoord. De delende lidwoorden zijn du, de la, de l’ en des. Ze staan ook gewoon voor het zelfstandig naamwoord.

J’achète du poisson. Ik koop vis.
Je mange de la viande. Ik eet vlees.
Je veux de l’eau. Ik wil water.
Il y a des légumes. Er zijn groenten.

Na een ontkenning verandert du, de la, de l’ of des in de of d’.
Je mange des chips, mais je ne mange pas de bonbons.

Slide 11 - Slide