Delend lidwoord - h2a

Delend lidwoord
In deze les ga je leren wat het delend lidwoord is en hoe je het delend lidwoord gebruikt in het Frans
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Delend lidwoord
In deze les ga je leren wat het delend lidwoord is en hoe je het delend lidwoord gebruikt in het Frans

Slide 1 - Slide

Wat is het delend lidwoord?
Als je in het Nederlands geen lidwoord/getal gebruikt voor het zelfstandig naamwoord, krijg je in het Frans een delend lidwoord.

Ex. de taart = le gâteau
        Ik eet taart = je mange fromage X 
               
                  Je mange DU fromage. V

Slide 2 - Slide

Het lidwoord: hoe zat het ook alweer?
Sleep de juiste beschrijvingen naar de juiste lidwoorden
LA
LES
LE
L'
Mannelijke woorden
(ex. ... fromage)
Woorden met een stomme h/klinker
(ex ... huile)
Woorden in het meervoud 
(ex. ... tomates)
vrouwelijkewoorden
(ex. ... carotte)

Slide 3 - Drag question

Het delend lidwoord
Mannelijk ev                     DU            Ex. Je bois du lait = ik drink melk 
Vrouwelijk ev                    DE LA     Ex. Je mange de la viande = ik                                                                                 eet vlees
begint met stomme h   DE L'       Ex. Je bois de l'eau = ik drink                /klinker ev                                             water
meervoud                            DES        Ex. Je fais des macarons = ik                                                                                   maak macarons.

Slide 4 - Slide

À toi maintenant!
Sleep de juiste beschrijvingen naar de juiste lidwoorden
DU
DE LA
DES
DE L'
Mannelijke woorden
(ex. ... fromage)
Woorden met een stomme h/klinker
(ex ... huile)
Woorden in het meervoud 
(ex. ... tomates)
vrouwelijkewoorden
(ex. ... carotte)

Slide 5 - Drag question

_____ sucre
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 6 - Quiz

_____ légumes
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 7 - Quiz

Traduis:
1. Ik koop de wortels.
2. Ik koop wortels.

Slide 8 - Open question

ATTENTION! 
In twee gevallen gebruik je GEEN délend lidwoord (du/de la/
de l'/ des) maar de/d'

  1.  Na ontkenning: ex. Il ne mange pas  DE fromage.
                                              Je ne  bois pas  D'eau.
  2. Woord van hoeveelheid: beaucoup,  un litre, cinq kilos etc.
     Ex. Un kilo  DE pommes.     Ex. Beaucoup DE fromage.

Slide 9 - Slide

ATTENTION! 
Na getallen gebruik je GEEN delend lidwoord.

Ex pendant le petit-déjeuner, j'ai mangé trois  X croissants. 
      Bij het ontbijt heb ik drie croissantjes gegeten.

Slide 10 - Slide

Aimer, Adorer, Préférer, Détester
Aimer = houden van/lekker vinden   
Adorer = dol zijn op
Préférer = liever hebben
Détester = een hekel hebben aan

Na deze werkwoorden gebruik je altijd le/la/l'/les, ook na een ontkenning. Deze vertaal je niet naar het Nederlands.
ex. J'aime LES pâtes = ik hou van pasta (geen lw in het NL, maar toch LES)
ex. Je ne déteste pas LES pâtes = ik heb geen hekel aan pasta. (geen lw in het NL en een ontkenning, maar toch LES)

Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je welke lidwoorden? Sleep de juiste beschrijving naar de juiste lidwoorden
Le, La, L', Les
Du, De la, De l', Des
De, D'
Geen lidwoord
Wanneer je in het NL ook een lidwoord gebruikt
Na de werkwoorden aimer, détester, adorer, préférer. Ook na een ontkenning
Wanneer je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt
Na een getal
Na een woord van hoeveelheid (beaucoup, un kilo)
Na een ontkenning

Slide 12 - Drag question

Wat moet er op de open plek staan en waarom?
- Je ne mange pas ____ viande
A
de la, wanneer je in het Nederlands geen lidwoord krijgt krijg je in het Frans een delend lidwoord
B
de, want na een ontkenning krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord
C
Niks, want na een getal krijg je geen delend lidwoord
D
La, want na het werkwoord manger krijg je altijd een bepaald lidwoord

Slide 13 - Quiz

Wat moet er op de open plek staan en waarom?
- Il a acheté cinq kilos _____ oranges
A
des, wanneer je in het Nederlands geen lidwoord krijgt krijg je in het Frans een delend lidwoord
B
les, want na het werkwoord acheter krijg je altijd een bepaald lidwoord
C
Niks, want na een getal krijg je geen delend lidwoord
D
d', want na een woord van hoeveelheid krijg je 'd'' in plaats van een delend lidwoord

Slide 14 - Quiz

Wat moet er op de open plek staan en waarom?
- Tu veux ____ salade?
A
de la, wanneer je in het Nederlands geen lidwoord krijgt krijg je in het Frans een delend lidwoord
B
de, want na een ontkenning krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord
C
Niks, want na een getal krijg je geen delend lidwoord
D
de, want na een woord van hoeveelheid krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord

Slide 15 - Quiz

Wat moet er op de open plek staan en waarom?
- Je n'adore pas _____ frites!
A
des, wanneer je in het Nederlands geen lidwoord krijgt krijg je in het Frans een delend lidwoord
B
Les, want na het werkwoord adorer krijg je altijd een bepaald lidwoord, zelfs na een ontkenning
C
Niks, want na een getal krijg je geen delend lidwoord
D
de, want na een woord van hoeveelheid krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord

Slide 16 - Quiz

Wat moet er op de open plek staan en waarom?
- J'ai mangé deux ____ bonbons.
A
des, wanneer je in het Nederlands geen lidwoord krijgt krijg je in het Frans een delend lidwoord
B
de, want na een ontkenning krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord
C
Niks, want na een getal krijg je geen delend lidwoord
D
de, want na een woord van hoeveelheid krijg je 'de' in plaats van een delend lidwoord

Slide 17 - Quiz

Stappenplan
Gebruik bij de opdrachten het stappenplan op de volgende dia. Zo kom je altijd bij het juiste lidwoord uit!

Slide 18 - Slide

Gebruik dit stappenplan. Zo kom je altijd bij het juiste lidwoord uit!

Slide 19 - Slide

Questions? Wat snap je nog niet? Geef een duidelijke beschrijving!

Slide 20 - Open question

Les devoirs pour mercredi le 13 mai
  • Faire: ex 31bcd + 32
  • Faire: www.verbuga.eu -> Oefen er 30, stuur daarna een foto van je resultaten (bij resultaten kun je zien hoeveel je er hebt geoefend)
    - temps: passé composé 
    - verbes irréguliers: être, avoir, faire, aller
    - verbes réguliers: descendre, rester, finir

Slide 21 - Slide