Voornaamwoorden H5 klas 3 mavo

Nederlands
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Doel = leren:

- persoonlijk voornaamwoord

-bezittelijk voornaamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- betrekkelijk voornaamwoord

- vragend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Voorbeeld
  • Farah heeft de foto die Jos op Facebook zette, gedeeld.
  • Farah heeft die foto die Jos op Facebook zette, gedeeld.
  • Alle boeken die op de leeslijst staan.
  • De straatzanger wie ik een euro gaf.

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
<-- aanwijzend vnw. betrekkelijk vnw. -->

Slide 9 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
zo'n
B
die
C
zijn
D
zulke

Slide 10 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een aanwijzend voornaamwoord?
A
het
B
dit
C
op
D
wel

Slide 15 - Quiz

Welke van de onderstaande is een
aanwijzend voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 16 - Quiz


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 17 - Quiz

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Is dit jouw jas of is hij van mij?
jouw=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Is dit jouw jas of is hij van mij?
mij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz