Wat moet je weten en kunnen voor het SO?
- De werkwoorden in een zin herkennen (blz. 80);
- De persoonsvorm van een zin noteren (blz. 82, 83);
- Het werkwoordelijk gezegde van een zin noteren (blz. 86 t/m 88);
- De werkwoordsvormen (persoonsvorm, hele werkwoord en voltooid deelwoord) herkennen (blz. 82 t/m 85);
- De tijdproef kunnen uitvoeren met zinnen (blz. 82, 83).