2HVd I Leesvaardigheid opbouw, onderwerp en hoofdgedachte

Welkom 2HVa
Taalvoutje

Zie je de fout hiernaast? 
Hoe zou jij de zin hiernaast corrigeren?

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

Items in this lesson

Welkom 2HVa
Taalvoutje

Zie je de fout hiernaast? 
Hoe zou jij de zin hiernaast corrigeren?

Slide 1 - Slide

planning
  • een verhaal(tje)
  • woordpost
  • theorie: leesvaardigheid opbouw, onderwerp, hoofdgedachte
  • aan de slag; maken opdrachten lesmethode 

Slide 2 - Slide

lesdoel
  • je weet (weer) de opbouw van een tekst
  • je kent alinea indeling en verbanden
  • je weet onderwerp en hoofdgedachte

Slide 3 - Slide

een verhaal(tje)
Wat denk jij dat het doel van de schrijver is?
 

Slide 4 - Slide

Woordpost
Ervaren lezers breiden tijdens het lezen hun woordenschat uit, wij ook.

Wie heeft er een woord?
1. het woord
2. in welke zin ben je het tegengekomen?
3. betekenis woordenboek
4. zin met de nieuwe betekenis


Slide 5 - Slide

kijkersvragen
  1. Hoe ziet de opbouw van de meeste teksten eruit?
  2. Wat is de belangrijkste functie van de inleiding?
  3. Op welke manier kun je een tekst afsluiten?
  4. Wat is het voornaamste verschil tussen onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

kijkersvragen
  1. Hoe ziet de opbouw van de meeste teksten eruit?
    inleiding - middenstuk/kern - slot
  2. Wat is de belangrijkste functie van de inleiding?
    het onderwerp introduceren, kan op verschillende manieren

Slide 8 - Slide

kijkersvragen
3. Op welke manier kun je een tekst afsluiten? 
met een samenvatting, conclusie, oproep
4. wat is het voornaamste verschil tussen onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
onderwerp = 1 woord of woordgroep (waarover gaat de tekst?)
hoofdgedachte = hele zin (wat wordt er verteld over het onderwerp?)

Slide 9 - Slide

Tekstverbanden
  • Verband in een tekst = samenhang tussen woorden, zinnen (zinsverband) en alinea's (alineaverband). 
  • Een schrijver maakt gebruik van signaalwoorden of verbindingswoorden om het tekstverband aan te geven. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Aan de slag
  • Ga naar Bruuttaal>Leesvaardigheid>tekst:
    Sale, 2 hale, 1 betale
  • maak de standaardvragen

Slide 12 - Slide

standaardvragen
  • Lees de tekst en verdeel deze in alinea's. De originele tekst had 9 alinea's.
  • Wat is het onderwerp?
  • Wat is de hoofdgedachte?
  • Maak de tekst opnieuw op: Plaats de tekst mooi op één of twee pagina’s. Je lettertype mag niet groter zijn dan 12. Voor koppen en tussenkopjes gebruik je de opmaakfunctie van je tekstverwerker.Als je vindt dat illustraties iets toe kunnen voegen, gebruik ze dan.
  • Wat vind je goed aan deze tekst, welke kwaliteiten heeft deze tekst?
  • Wat is de mooiste zin uit deze tekst?
  • Zijn er onduidelijkheden?


Slide 13 - Slide

keuzevragen
  • Past de titel goed bij de inhoud? Is de titel samenvattend of aandachttrekkend? Bedenk een alternatief.
  • Wat zou je van deze tekst willen onthouden?
  • Waar zou je meer over willen weten?

Slide 14 - Slide

lesdoel

Wat neem jij mee van deze les?  
(figuurlijk taalgebruik)

Slide 15 - Slide

Bedankt en tot de volgende les

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Tekstdelen en hun functies
Inleiding: de aandacht van de lezer trekken, het onderwerp introduceren
Middenstuk: meer informatie over het onderwerp geven (deelonderwerpen uitwerken: uitleg en/of voorbeelden geven, vragen beantwoorden enz.)
Slot: een samenvatting of een conclusie schrijven. Niets nieuws!

Slide 18 - Slide

Leesstrategieën en functies
Verkennend lezen: je bekijkt de titel, plaatjes, tussenkopjes en evt. bron en leest de 1e alinea (inleiding). Bedenk dan waarover de hele tekst gaat (onderwerp).
Nauwkeurig lezen: je leest de hele tekst om hem te begrijpen. 
Zoekend lezen: je zoekt een bepaald woord, begrip of naam op. Soms verwijst een vraag ook naar een alinea.
Studerend lezen: je leest de hele tekst om hem te kunnen onthouden.

Slide 19 - Slide

Tekstdoelen
Informeren: je krijgt informatie over een onderwerp (waarover je nog niets/niet veel wist -> iets is nieuw)
Uitleg geven: je krijgt uitleg over hoe iets werkt, in elkaar zit of gebruikt moet/kan worden
Overtuigen: een schrijver wil zijn mening overbrengen op jou als lezer en dat je die zelfde mening hebt
Opiniëren: een schrijver wil je na laten denken over een onderwerp en je zelf een mening laten vormen
Overhalen (activeren): een schrijver wil dat je iets gaat doen, bijvoorbeeld kopen
Amuseren: een schrijver wil je vermaken

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Wat is het tekstdoel van de Donald Duck?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 24 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een recept voor bananencake?
A
amuseren
B
informeren
C
opiniëren
D
overtuigen

Slide 25 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een reclamefolder?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
opiniëren

Slide 26 - Quiz