Les 2 met toets 2 bladzijde 20

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

  • Wadih Azzam
  • Ahmed Tshello
  • Bahabolom Meles Abrah
  • Abdikani Omar
  • Yahya Mohamud Adam
  • Mohammed Naef Yahya
  • Yaser Yahye

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Dit weet je nog: onderwerp
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Karim leest een boek.
Wie leest een boek?      Karim!   Karim is het onderwerp!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

werkwoord
Het werkwoord is wat de wie doet.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe herken je een werkwoord?
1.  Een werkwoord is een DOE-WOORD
2. Een werkwoord eindigt vaak op -EN
3. Een werkwoord verandert

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Soms is er een 2e werkwoord.
Dit werkwoord komt achteraan.
Je moet bewegen.
Je moet drinken.

Je moet op de bus wachten.
Hij moet drie rondjes rennen.

Wij moeten hard om de film lachen.
De auto moet bij het stoplicht stoppen.

Slide 6 - Slide

Geef een voorbeeldzin waarin moeten wordt gebruikt om een noodzaak aan te geven en vraag de studenten om het onderwerp, werkwoord en lijdend voorwerp te identificeren.

Slide 7 - Link

This item has no instructions

Werkwoorden en stam:
De stam van een werkwoord is de Ik -  vorm --> Ik luister


Werkwoord
Stam
Luisteren
Luister
Denken
Denk
Zeggen
Zeg
Werken
Werk

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Drinken is het hele werkwoord.

Drink is de ik-vorm
  • ik     ik- vorm           drink
  • jij     ik-vorm + t      drinkt  ..
  • drink  jij/je
  • u     ik-vorm+t         drinkt
  • hij   ik-vorm+ t        drinkt
  • zij   ik-vorm+ t         drinkt
  • wij     hele werkwoord       drinken
  • jullie hele werkwoord       drinken
  • zij      hele werkwoord       drinken

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met werkwoorden (spel)
  • In groepjes van 3/4. Je blijft altijd samen.
  • Je krijgt een werkwoord.
  • Je beeldt dat werkwoord uit. Maak een foto.
  • Kom terug naar de klas en laat de foto zien.
  • Maak samen twee zinnen met dat werkwoord.
  • Dan krijg je een nieuw werkwoord en ga je verder.
  • Welk groepje maakt de meeste foto's en zinnen? 

Slide 10 - Slide

belangrijk: per groepje haalt één leerling zijn/haar telefoon

Bij het maken van zinnen:
voor f1: in de tegenwoordige tijd
voor f2: in de verleden tijd

suggesties werkwoorden:
eten
koken
bakken
roeren
kopen
bestellen
betalen
reserveren
genieten
frituren
smeren

Onregelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden: er zijn regels
Onregelmatige werkwoorden: er zijn geen regels
Onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                      ?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Hoe maak je een zin?

Op de tweede plaats komt het werkwoord.

bijvoorbeeld: lopen of zitten of staan of eten of rijden

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

zij - hij - wij - jullie

Het meisje is op school.
De kinderen zijn ziek.
De buurman is aardig.
De buurvrouw is blij.
De leerlingen zijn in het lokaal.
Jij en ik zijn vrienden.
Jij en jij zijn vrienden. 




De leerling is in Amsterdam.
Opa en oma zijn ziek.
De juf is op school. 
Jij en ik gaan naar de stad.
De jongen speelt met een bal.
De mannen maken huiswerk.
De meisjes zijn blij.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden
Bij meervoud altijd "de":
de boeken

Woorden voor personen, bergen of rivieren altijd "de":
de moeder, de kok, de opa, de Rijn

Bij verkleinwoord altijd "het":
het meisje



Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Nu gaan we zelf oefenen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions