Neem deze zinnen over in je schrift. Noteer de pv, verdeel de zin vervolgens in zinsdelen. Noteer daarna het wg, het ow, het lv en het mv
1. Caya geeft haar klasgenoten een blad met aantekeningen.
2. Jules legt aan haar ouders het probleem uit.
3. Vanmorgen heb ik voor de jarige een taart gebakken.
4. De voorzitter van de fanclub overhandigt Snelle een gouden plaat.
5. Wij hebben zojuist de kat nieuwe brokken gegeven.
Maak daarna opdracht 1 op blz. 157.