2.7 grammatica zinsdelen

Grammatica hoofdstuk 2
- Je leert wat samengestelde zinnen zijn.
- Je leert wat nevenschikking is.
- Je leert wat onderschikking is.
- Je leert wat een wederkerend werkwoord en een wederkerend voornaamwoord is.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica hoofdstuk 2
- Je leert wat samengestelde zinnen zijn.
- Je leert wat nevenschikking is.
- Je leert wat onderschikking is.
- Je leert wat een wederkerend werkwoord en een wederkerend voornaamwoord is.

Slide 1 - Slide

Samengestelde zinnen
Bestaan uit 2 (of meer zinnen) die aan elkaar geplakt zijn en hebben dus 2 (of meer) PV's. 
2 mogelijkheden:
- hoofdzin + hoofdzin
- hoofdzin + bijzin / bijzin + hoofdzin

Slide 2 - Slide

Hoofdzin
- In een hoofdzin staan PV en onderwerp naast elkaar
- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kun je geen andere zinsdelen plaatsen. 

(Isa) (heeft) een nieuwe telefoon gekocht.

Slide 3 - Slide

Bijzin
- In een bijzin staan PV en onderwerp vaak niet naast elkaar.
- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kun je wel andere zinsdelen plaatsen (bijvoorbeeld het woord 'niet')
- De bijzin kun je meestal vervangen door 1 woord of een woordgroep (zonder PV). 

Toen (Isa) haar nieuwe telefoon (had) aangezet,// (werkte) (die) niet.
                              bijzin                                                                       hoofdzin
Je kunt de bijzin vervangen door het woordje 'Toen'.

Slide 4 - Slide

Nevenschikking
- Hoofdzin + hoofdzin
- Je koppelt de zinnen aan elkaar met de nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of, dus
- Beide zinnen zijn even belangrijk en kunnen op zichzelf staan.

(Isa) (bracht) de telefoon terug,// maar (ze) (kreeg) geen nieuwe. 

Slide 5 - Slide

Onderschikking
- Hoofdzin + bijzin / bijzin + hoofdzin
- Je koppelt de zinnen aan elkaar met de onderschikkende voegwoorden: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, of, terwijl, als, zodat, ...
- Een bijzin kan niet op zichzelf staan. 

(Isa) (ontving) de nieuwe telefoon // voordat (ze) de oude (had) opgestuurd.  

Slide 6 - Slide

Wilma ging naar huis, omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 7 - Quiz

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 8 - Quiz

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 9 - Quiz

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quiz

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 11 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 12 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Ik wil weten of ik moet nablijven vandaag.
A
OF = onderschikkend voegwoord
B
OF = nevenschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz

Ik moet mijn huiswerk maken of ik mag dit weekend niet weg.
A
OF = onderschikkend voegwoord
B
OF = nevenschikkend voegwoord

Slide 15 - Quiz


Waaraan kun je de bijzin herkennen?

Slide 16 - Open question

Ik snap de nieuwe stof...
A
...helemaal niet!
B
...wel, maar ik zal nog meer moeten oefenen.
C
..., dit is appeltje eitje!

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Speciale werkwoordelijke gezegdes
  • Een deel van een splitsbaar werkwoord:
  • Hij eet zijn broodje op. 
  • WG= eet op
  • Het woordje 'te':
  • De kat ligt in haar mandje te slapen.
  • WG= ligt te slapen

Slide 19 - Slide

Speciale werkwoordelijke gezegdes
  • De woorden 'aan het':
  • Martine is aan het gamen. 
  • WG= is aan het gamen
  • Een wederkerend werkwoord:
  • Ze schaamt zich niet voor de rommel.
  • WG= schaamt zich

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide