This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Eerder leerde je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin te vinden.
Na deze les weet je hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden?
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
Lukt het je om het
lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?
Voor de zekerheid nog een voorbeeld.
Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.
Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.
lijdend voorwerp = zijn jas