- Lees de vraag goed door : wat wordt er van je verwacht?
- Wees specifiek en volledig in je antwoord
- Als je iets moet overschrijven, schrijf dan niet iets op wat er niet staat
- Als er om meerdere dingen wordt gevraagd, zet dan bij je antwoorden waar je antwoord op geeft
W5
TV3
Slide 2 - Slide
Woordenschat
w10
Slide 3 - Slide
Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen
- Twee enkelvoudige zinnen aan elkaar gevoegd
- Meerdere persoonsvormen
- Meerdere onderwerpen
TV3
Slide 4 - Slide
Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen
- Twee enkelvoudige zinnen aan elkaar gevoegd
* met een voegwoord, zoals omdat of want *
- Meerdere persoonsvormen
* zin in een andere tijd zetten *
- Meerdere onderwerpen
* wie/wat + gezegde ('doet iets') *
TV5
Slide 5 - Slide
Werkwoordspelling
- Is het woord een persoonsvorm?
- In welke tijd staat een zin?
* let op signaalwoorden! *
- Is het enkelvoud of meervoud?
- Kies de juiste vorm.
Slide 6 - Slide
Het woord is een persoonsvorm.
Bij tegenwoordige tijd: Enkelvoud : stam (ik loop) Enkelvoud: stam + t (hij loopt) Meervoud: hele werkwoord (wij lopen)
Slide 7 - Slide
Het woord is een persoonsvorm.
Bij verleden tijd: Zwak werkwoord Enkelvoud: stam + de / stam + te Meervoud: stam + den / stam + ten Sterk werkwoord : zo kort mogelijk
Slide 8 - Slide
't kofschip
Bij zwakke werkwoorden in verleden tijd/voltooid deelwoord: stam eindigt wel op medeklinker in 't kofschip > +te(n) stam eindigt niet op medeklinker in 't kofschip > +de(n)
TV18
Slide 9 - Slide
Het woord is geen persoonsvorm.
Woord langer maken in je hoofd > hoor je een -d, schrijf je een -d hoor je een -t, schrijf je een -t
TV19
TV20
Slide 10 - Slide
Cadeautje
* In de verleden tijd schrijf je nooit DT! *
* Hij + [willen] is nooit 'wilt'! *
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
- Oefentoets in je online werkboek
- Volgende week ter voorbereiding van het proefwerk: proeftoets h2 volledig (It's Learning)