E. Schrijfopdracht: Dialoog met twee personen.

Schrijfopdracht 2: Dialoog tussen twee personen.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schrijfopdracht 2: Dialoog tussen twee personen.

Slide 1 - Slide

Eindopdracht
Je gaat zelf een scène schrijven waarin een dialoog tussen twee personages (fictief) centraal staat.

In de dialoog houd je rekening met dialooglabels en de lay-out van het geschreven dialoog. 


Slide 2 - Slide

Eerst even dit:
Het verhaal speelt zich af in Roemenië. Nicolae en Elena Ceausecu waren toen nog aan de macht. Zij waren de dictators van Roemenië. Zij hebben meer dan 25 jaar de macht gehad. Het land leefde in armoede en angst. Zij leefden in rijkdom en weelde. Beiden werden op 25 december 1989 geëxecuteerd, na de val van het IJzeren Gordijn. 

Slide 3 - Slide

Nicolae en Elena Ceausecu.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Moeilijke woorden in de tekst
communisme = klasseloze en socialistische samenleving (ideologie). 
sarcastisch = bijtende spot, opmerking die grappig bedoeld is, maar die ook pijn doet. 
liceu = Roemeens voor middelbare school (een das met het logo van de middelbare school).
filosofie = op zoek naar wijsheid, antwoorden vinden op onmogelijke vragen.
illegaal = niet legaal - stiekem
verschrompelde = klein, krom
politieke agitator = politiek activist
megalomaan = iemand die zichzelf als belangrijker of machtiger ziet dan zijn omgeving.
verordeneerd = geëist - bevelen - gelasten

Slide 6 - Slide

Moeilijke woorden in de tekst
valuta = geld
klapwiekte een onzichtbaar motje = een trilling in de stem hebben
ruïneren = verwoesten / kapot maken
turnator = Roemeens voor verrader
bunu = opa
leukemie = bloedkanker (met de juiste medicijnen kan dit genezen). 
informant = iemand die anderen informeert over belangrijke zaken. 




Slide 7 - Slide

Lezen 
Op blz. 35 t/m 39 van je oefenboek staat (in roze bladzijdes) een verhaal. Je leest het verhaal voordat je 
verder gaat met de opdrachten.

Het fragment gaat over dit boek: ------> 

Slide 8 - Slide

Bespreken (1)
1. Wie zijn er het meest in gesprek?
2. Weet je wie er aan het woord is?
3. Waar zie je dat aan?
4. Wat valt je op aan de regelafbreking in de tekst? 

Slide 9 - Slide

Bespreken (2)
1. Gebruik je aanhalingstekens bij gedachten?
2. Wanneer zet je komma's binnen aanhalingstekens?
3. Wanneer gebruik je een dubbele punt bij een citaat? 
4. Voor lezers is het fijn dat je de spellingsregels voor aanhalingstekens gebruikt bij een dialoog. Leg uit waarom. 

Kijk voor de antwoorden op blz. 191 van je handboek.

Slide 10 - Slide

Dialooglabels (1)
Dit zij woorden zoals 'zij zegt', of 'roep ik', 
Deze woorden laten zien wie wanneer praat en maken de overgang tussen dialoog en gedachten of sfeerbeschrijving gemakkelijker. 



Slide 11 - Slide

Dialooglabels (2)
Schrijvers zeggen dat een verhaal voor 90% uit het werkwoord 'zeggen' moet bestaan omdat dit een onzichtbaar woord is voor een lezer. 
- snikken   - pleiten
- zuchten - mompelen

- uitroepen  - smeken

- kalmeren  - schreeuwen



Slide 12 - Slide

Welke dialooglabels kun jij bedenken?

Slide 13 - Mind map

Aan de slag
Oefenboek: blz. 42-43: opdracht 8, 9, 10 en 11
Handboek: 188-189 (hoofdletters) + 190-191 (leestekens).

Lees de opdrachten GOED door. Niet zomaar beginnen met de opdrachten. Vraag jezelf af: wat wordt gevraagd, wat moet ik doen en wat is precies de bedoeling. 



Slide 14 - Slide

Beoordeling

Slide 15 - Slide